ECLI:NL:RBDHA:2024:18255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
NL24.25127 en NL24.25128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van Algerijnse eiser met betrekking tot dienstplicht en herkomst

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 10 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie op 12 juni 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 30 juli 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser, geboren in 1999 en van Berberse afkomst, heeft zijn asielrelaas gebaseerd op de vrees voor gevolgen van dienstplichtontduiking en benadeling vanwege zijn herkomst. De rechtbank oordeelt dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig is, omdat hij bekend staat onder meerdere aliassen en zijn identiteit niet met documenten kan onderbouwen. De rechtbank erkent echter dat de overige elementen van nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar niet voldoende om als vluchteling te worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade loopt, zoals gestraft worden voor dienstplichtontduiking. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af, en stelt dat eiser Nederland moet verlaten. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.25127 en NL 24.25128
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Smulders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 10 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 juni 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1999, de Algerijnse nationaliteit te hebben en Berber te zijn van herkomst. Hij heeft het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiser heeft Algerije verlaten vanwege de financiële situatie. Er is geen werk te vinden tenzij hij tien jaar ervaring heeft of de dienstplicht vervult. Eiser heeft de dienstplicht niet vervuld om zijn ouders financieel te kunnen ondersteunen door te werken. Eiser heeft daarbuiten geen principiële bezwaren tegen de dienstplicht. Bij terugkeer verwacht eiser alsnog de dienstplicht te moeten vervullen en straffen tegemoet te gaan omdat hij Algerije illegaal uit is gereisd.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de identiteit van eiser niet geloofwaardig gevonden omdat uit informatie van de Zwitserse autoriteiten blijkt dat eiser bekend staat onder negen aliassen met verschillende namen en geboortedatums. Eiser heeft zijn identiteit daarbij niet met documenten kunnen onderbouwen. De overige elementen van nationaliteit en herkomst en het niet uitvoeren van dienstplicht worden geloofwaardig bevonden. Deze elementen zijn volgens verweerder echter niet voldoende om aangemerkt te worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder ziet ook geen redenen om aan te nemen dat eiser een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM [2] bij terugkeer naar Algerije. Eiser is eerder al een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Deze zijn nog steeds van kracht.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen reëel risico op ernstige schade aanneemt. Bij terugkeer naar Algerije vreest eiser gedwongen te worden zijn dienstplicht te vervullen en te worden bestraft. Hierbij verwacht eiser geen eerlijke rechtsgang en dat zijn afkomst als Berber in zijn nadeel zal werken. Ook heeft eiser geen sociaal vangnet in Algerije wat ertoe leidt dat hij niemand heeft om hem te helpen of steunen. Het standpunt van eiser is verder dat er nader onderzoek vereist is naar wat hem boven het hoofd hangt bij terugkeer naar Algerije. Bovendien zijn de detentie-omstandigheden in Algerije volgens landeninformatie [3] zeer slecht. Eiser vindt tot slot dat het terugkeerbesluit en inreisverbod ten onrechte zijn opgelegd. Algerije is voor hem geen veilig land van herkomst dus het opleggen van een inreisverbod is in strijd met artikelen 3 en 8 EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM
5. Eiser heeft betoogd dat hij, gelet op het Thematisch Ambtsbericht Algerije van
9 november 2020 en zijn leeftijd, een reëel risico loopt op ernstige schade. Zo staat in het ambtsbericht dat dienstplichtontduikers gestraft kunnen worden [4] . Eiser vreest bij terugkeer naar Algerije direct opgepakt te worden en onevenredig gestraft te worden. Hoewel verweerder aanneemt dat eiser zijn dienstplicht niet heeft vervuld, heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat niet wordt geloofd dat hij is opgeroepen en dat hij ook niet heeft kunnen onderbouwen dat hij wordt gezocht door de Algerijnse autoriteiten. Verweerder heeft ook tegen kunnen werpen dat eisers vrees voor bestraffing is gebaseerd op vermoedens en niet verder is onderbouwd. Eiser heeft zelf in zijn verklaring aangegeven tot zover geen problemen te hebben ondervonden van de Algerijnse autoriteiten [5] en niet te weten of hij wordt gezocht [6] .
6. Ter zitting is gebleken dat partijen verdeeld houdt of eiser nu wel of niet als dienstplichtontduiker te boek staat bij de Algerijnse autoriteiten en of dit verdere consequenties kan hebben. Verweerder stelt voorop dat niet wordt geloofd dat eiser is opgeroepen en dus niet als dienstplichtig wordt beschouwd waarbij eiser tegenwerpt dat zijn leeftijd gezien de voorwaarden een verhoogd risico vormt. Gelet op de voorwaarden die het Thematisch Ambtsbericht dienstplicht Algerije van 2020 [7] beschrijft, wordt door de rechtbank niet onmogelijk geacht dat eiser als dienstweigeraar wordt aangemerkt. Geloofd wordt immers dat eiser de dienstplicht niet heeft vervuld en eiser heeft sinds het indienen van zijn aanvraag in Nederland de leeftijd van 25 jaar bereikt. Voor zover die situatie zich zou voordoen heeft eiser echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij daarvoor heeft te vrezen. Hierbij merkt de rechtbank op dat het genoemde ambtsbericht eveneens nadrukkelijk beschrijft dat een dienstplichtontduiker
kanworden opgepakt en gestraft [8] . Er is gelet op de informatie – zoals door verweerder gemotiveerd beargumenteerd – geen aanwijzing dat dienstplichtontduikers consequent worden gemonitord en vervolgd, en de Algerijnse autoriteiten hebben jaarlijks meer aanmeldingen voor de dienst dan dat men nodig acht. Dat eiser dan nog van bijzondere interesse voor de Algerijnse autoriteiten zou zijn is niet gebleken. Nu eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gestraft zal worden omdat hij de dienstplicht niet heeft vervuld, heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven doen naar de door eiser aangehaalde slechte detentie-omstandigheden.
7. De vrees van eiser voor onredelijke benadeling door de Algerijnse autoriteiten als gevolg van zijn herkomst als Berber, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd kunnen vinden. Eiser heeft zelf in het nader gehoor aangegeven wel racisme te hebben ervaren maar niet vaak en zelf geen verdere problemen te hebben gehad vanwege zijn herkomst [9] . In beroep heeft eiser hier ook geen verdere onderbouwing voor kunnen geven. Verweerder heeft ter zitting hierbij ook verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Algerije van juni 2005. Hierin staat beschreven dat artikel 29 van de Algerijnse grondwet stelt dat iedereen voor de wet gelijk is en dat personen van Berberse herkomst niet anders worden behandeld door de autoriteiten. Het gegeven dat Algerije niet meer als veilig land van herkomst wordt beschouwd levert ook niet zonder meer een reëel risico op schade op. Nog steeds moet aannemelijk worden gemaakt dat eiser zelf een reëel risico loopt waarbij verweerder zijn standpunt hierover gelet op voorgenoemde voldoende heeft gemotiveerd.
8. Voor zover eiser stelt dat er (sociaal)economische redenen relevant zijn voor de beoordeling van het reële risico op ernstige schade, heeft verweerder al in zijn voornemen aangegeven dat dit niet als relevant element wordt aangemerkt en niet door wordt getoetst. Hierbij heeft verweerder eiser tegengeworpen dat deze motieven het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM niet raken. Eiser heeft dit in zijn zienswijze en in beroep niet gemotiveerd betwist.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
9. Verweerder heeft eiser op 6 maart 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd die nog steeds gelden. In het bestreden besluit heeft verweerder hiervoor geen nieuw besluit afgegeven. Eiser heeft zich desondanks op het standpunt gesteld dat deze ten onrechte zijn afgegeven. Ter zitting is bevestigd dat tegen het besluit van 6 maart 2024 geen rechtsmiddelen zijn ingezet waardoor dit besluit in rechte vast staat en geen deel uitmaakt van dit geschil. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheid om de gronden tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod te beoordelen. Als eiser wil dat verweerder het terugkeerbesluit en inreisverbod opheft, moet eiser een daartoe strekkende aanvraag indienen.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat het besluit in stand blijft en eiser Nederland moet verlaten.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid, van de Vw (Vreemdelingenwet 2000) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en h, van de Vw.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Kort Thematisch Ambtsbericht dienstplicht Algerije van 9 november 2020, paragraaf 1.9.
4.Kort Thematisch Ambtsbericht dienstplicht Algerije van 9 november 2020, paragraaf 1.2.
5.Verslag nader gehoor, pag. 5.
6.Verslag nader gehoor, pag. 6.
7.Kort Thematisch Ambtsbericht dienstplicht Algerije van 9 november 2020, paragraaf 1.2.
8.Kort Thematisch Ambtsbericht dienstplicht Algerije van 9 november 2020, paragraaf 1.3.
9.Verslag nader gehoor, pag. 4.