6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de periode vanaf mei 2023 tot september 2024 schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten, te weten een poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, het voorhanden hebben van een vuurwapen, vernieling en een diefstal met een valse sleutel. Met name de feiten waarbij geweld is gebruikt, wegen zwaar voor de rechtbank.
In de straat naast het uitgaansgebied de Grent in Noordwijk heeft de verdachte zich op 29 mei 2023 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer [naam 2] en het slachtoffer [naam 4] . Bij deze vechtpartij heeft de verdachte het slachtoffer [naam 2] met een mes in zijn rug gestoken. De verdachte heeft hiermee grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en bij hen pijn en letsel veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Uit de slachtofferverklaring, die door de advocaat van het slachtoffer [naam 2] ter zitting is voorgedragen, blijkt welke impact dit voorval op hem heeft gehad. Zijn gevoel van onbevangenheid is verdwenen. Er is bij het slachtoffer [naam 2] een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld, waarvoor hij intensieve therapie heeft gehad. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zeer zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 26 mei 2024 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver in zijn hotelkamer. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s mee voor de veiligheid van personen. Vuurwapens vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot het gebruik ervan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Diezelfde dag heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een vernieling van een ruit van de woning van [naam 3] , de moeder van [naam 1] . De verdachte heeft met dit geweld kennelijk bij [naam 1] (toen 16 jaar) angst willen creëren of druk op haar willen uitoefenen. Ook heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen. Het plegen van dergelijke feiten kan daarnaast leiden tot maatschappelijke onrust in de buurt waar het plaatsvindt.
Tot slot heeft de verdachte zich op 10 september 2024 schuldig gemaakt aan diefstal van een aanzienlijk geldbedrag door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een pinpas die op slinkse wijze van het 78-jarige slachtoffer [naam 5] is weggenomen. De verdachte heeft met deze pinpas gepind en was op de hoogte van de bijbehorende pincode. Hij heeft hierdoor inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen doelbewust tot slachtoffer worden gemaakt, vanwege hun grote kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Met zijn handelen heeft de verdachte op geen enkele wijze oog gehad voor de kwetsbaarheid en de belangen van het slachtoffer. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 10 oktober 2024 door de politierechter van de rechtbank Den Haag is veroordeeld tot een geldboete van € 400,- en twee maanden rijontzegging voor rijden onder invloed. Door deze veroordeling is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de strafoplegging. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis (voor twee van de bovengenoemde feiten) opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een reeks strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 11 oktober 2024. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de verdachte risicoverhogende problemen heeft, zoals middelenproblematiek, het ontbreken van structurele dagbesteding en een negatief, crimineel sociaal netwerk. Daarnaast lijkt de verdachte last te hebben van impulsiviteit en beperkte probleemoplossende vaardigheden.
De voorlopige hechtenis van de verdachte in verband met het steekincident is tot twee keer toe geschorst, waarbij hij werd begeleid door de reclassering. Deze begeleidingstrajecten zijn twee keer voortijdig negatief beëindigd vanwege een verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Er is sprake van een beginnend delictpatroon. De reclassering ziet dat de verdachte niet leerbaar lijkt voor gedragsverandering. Het risico op recidive wordt hoog ingeschat. Enerzijds zijn de mogelijkheden zeer beperkt om de verdachte in het forensisch kader te begeleiden. Anderzijds is er nog geen forensische zorg in de vorm van ambulante behandeling van de grond gekomen door wachttijden. Het is niet wenselijk dat de verdachte zonder bijzondere voorwaarden uitstroomt uit detentie. Onder strenge bijzondere voorwaarden staat de reclassering ervoor open om de verdachte, mede gelet op zijn jonge leeftijd, nogmaals te begeleiden. Er zijn verder gronden om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is thuiswonend, heeft nog geen startkwalificatie behaald en lijkt gebaat te zijn bij sturing en controle. Daarnaast lijkt hij op sommige momenten onvoldoende in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Daar staat tegenover dat de verdachte niet meer schoolgaand is en er in beperkte mate sprake lijkt van pedagogische beïnvloeding door zijn moeder. Bovendien heeft de verdachte veel kansen gehad en lijkt hij bewust te zijn doorgegaan met zijn criminele activiteiten. De mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht lijken te zijn uitgeput. Dit alles is een contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Overwegend heeft de reclassering de indruk dat de verdachte zich naar zijn kalenderleeftijd gedraagt. De reclassering adviseert daarom om voor de bewezen verklaarde feiten uit 2023 het jeugdstrafrecht toe te passen en voor de bewezen verklaarde feiten uit 2024 het volwassenenstrafrecht. Ten aanzien van de strafoplegging wordt geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit, of volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte alle bewezen verklaarde feiten na zijn achttiende verjaardag heeft gepleegd. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. De reclassering heeft geadviseerd om een onderscheid te maken in sanctiestelsel voor de bewezen verklaarde feiten uit 2023 en 2024. In lijn met de bedoeling van de wetgever zal de rechtbank geen onderscheid maken en één sanctiestelsel toepassen. De volgende vraag is of dit het jeugd- of het volwassenenstrafrecht moet zijn.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat de verdachte, ten tijde van de schorsingen van zijn voorlopige hechtenis, meer begeleiding nodig heeft gehad dan hem is geboden. In Justitieel Complex [plaatsnaam 1] wordt gezien dat verdachte wel openstaat voor hulp maar het niet alleen kan. Hij is wat dat betreft nog jong, nog impulsief en ziet niet echt wat de consequenties zijn van zijn daden. Daarnaast woont de verdachte nog thuis, heeft hij geen startkwalificatie en is hij gebaat bij sturing en controle. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat hij het criminele leven achter zich wil laten. Naar het oordeel van de rechtbank is pedagogische beïnvloeding nog mogelijk en de rechtbank ziet in de persoonlijkheid van de verdachte dan ook voldoende aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Toepassing van het jeugdstrafrecht is van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en is tevens in het belang van de maatschappij om het plegen van strafbare feiten door de verdachte in de toekomst te voorkomen. De begeleiding van de verdachte in het kader van hierna op te leggen voorwaarden zal wel aan de volwassenenreclassering worden opgedragen.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, alsmede het feit dat de verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van
280 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (146 dagen).
De rechtbank zal
120 dagenvan die straf
voorwaardelijkopleggen. Het is van belang dat het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie voldoende afschrikwekkende werking heeft en zo de verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren verbinden. Voor het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde betreffende het meewerken aan verdere afbouw van drank- en drugsgebruik ziet de rechtbank, gelet op de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, onvoldoende aanleiding.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Gelet op de ernst van de gepleegde geweldsdelicten, alsmede het feit dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat en het noodzakelijk geachte hulpverleningstraject nog niet is gestart, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. De vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 2] , ter zitting bijgestaan door mr. N. Amine, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.058,13, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 1.058,13 aan materiële schade en € 2000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.