ECLI:NL:RBDHA:2024:18249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
09/145476-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht voor een 19-jarige verdachte met bewezenverklaring van openlijke geweldpleging en poging tot doodslag

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder openlijke geweldpleging en poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van het steken van een slachtoffer in de rug tijdens een vechtpartij op 29 mei 2023 in Noordwijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes in de onderrug van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot een ernstige verwonding. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwonding en de omstandigheden van het incident.

Naast de poging tot doodslag werd de verdachte ook schuldig bevonden aan andere feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen, vernieling van een ruit en diefstal met een valse sleutel. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 280 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat het jeugdstrafrecht van toepassing was, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/145476-23
Datum uitspraak: 7 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in Justitieel Complex [plaatsnaam 1] te [plaatsnaam 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzittingen van 26 september 2024 (pro forma) en 24 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de raadsman van de verdachte is mr. H. Weisfelt. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, gepleegd op 25 mei 2024 in Noordwijk tegen [naam 1] ;
Feit 2: poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling, gepleegd op 29 mei 2023 in Noordwijk tegen [naam 2] ;
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, gepleegd op 26 mei 2024 in Noordwijk;
Feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan [naam 3] toebehoort vernielen/beschadigen/onbruikbaar maken en/of wegmaken, gepleegd op 26 mei 2024 in Noordwijk;
Feit 5: openlijk geweld, gepleegd op 29 mei 2023 in Noordwijk tegen [naam 2] en/of [naam 4] ;
Feit 6: het wegnemen van een geldbedrag door het pinnen met een pinpas en bijbehorende pincode, gepleegd op 10 september 2024 in 's-Gravenhage tegen [naam 5] .
3. De bewijsbeslissing
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 (impliciet primair) en 3 tot en met 6 tenlastegelegde.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1, 2 impliciet primair en 4 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 3 en 6 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat deze feiten bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het steken met het mes. Van dat onderdeel op de tenlastelegging dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak –
feit 1
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte [naam 1] (hierna: aangeefster) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft de ten laste gelegde bedreiging ontkend. De rechtbank moet vaststellen wat er precies gezegd zou zijn. Dat de verdachte de woorden "Ik ga op je huis schieten" zou hebben gebruikt, volgt alleen uit de verklaring van aangeefster en wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van getuige [getuige] is onvoldoende specifiek op het dreigende karakter van wat de verdachte zou hebben gezegd. Dat de verdachte die avond in het hotel (waar de bedreiging zou zijn geuit) daadwerkelijk een vuurwapen voorhanden had, en dat aangeefster dat mogelijk heeft gezien, ondersteunt ook niet dat verdachte de in de aangifte genoemde woorden : "Ik ga op je huis schieten" of andere woorden van een vergelijkbare dreigende strekking zou hebben geuit.
Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en de verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
3.4
Bewijsoverwegingen
3.4.1
Feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging doodslag. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Ten eerste kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Eén van de medeverdachten heeft verklaard dat hij in het bezit was van een mes. Daarnaast kan het proces-verbaal van bevindingen, waarin het beeld van de camerabeelden wordt verbeterd, niet voor het bewijs worden gebruikt omdat niet te controleren is of geen sprake is van falsificatie van de originele camerabeelden. Voorts is er geen aanmerkelijke kans geweest dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte zou kunnen komen te overlijden. Het mes was klein en er was geen diepe steekwond bij het slachtoffer. Er is hoogstens sprake van een poging tot zware mishandeling.
Is de verdachte de persoon geweest die heeft gestoken?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het de verdachte is geweest die [naam 2] (hierna: het slachtoffer) op 29 mei 2023 met een mes in de onderrug heeft gestoken. Anders dan door de raadsman bepleit, beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Na een avond stappen zijn de verdachten en de slachtoffers in de Hoofdstraat in Noordwijk verwikkeld geraakt in een vechtpartij. Hierbij is door de verdachten onder andere geduwd, geschopt en geslagen. Uit de camerabeelden, die zijn beschreven in een proces-verbaal van de politie, blijkt dat persoon NN3 met een voorwerp in zijn rechterhand op het slachtoffer afloopt en met die hand een slaande beweging maakt richting de rug van het slachtoffer. De verdachte is later door een verbalisant herkend als NN3. De verdachte heeft bevestigd dat hij degene is die op de beelden de slaande beweging maakt, maar ontkent dat hij een mes in zijn hand heeft. Direct na deze beweging reikt het slachtoffer volgens de beschrijving van de beelden met zijn linkerhand naar zijn rug. De rechtbank leidt hieruit af dat hij op dat moment probeert een voorwerp uit zijn rug te verwijderen, zoals het slachtoffer ook heeft verklaard.
De groep beweegt zich vervolgens naar de Maarten Kruytstraat. Op beelden van die locatie is te zien dat de verdachte zijn rechterhand naar de rug van het slachtoffer beweegt en een voorwerp uit de rug van het slachtoffer trekt. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad een mes uit de rug van het slachtoffer heeft getrokken. Over zijn beweegredenen hiervoor heeft hij geen duidelijke verklaring afgelegd. Later blijkt het slachtoffer een steekwond te hebben op diezelfde plek in zijn rug.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een mes in zijn onderrug heeft gestoken. De ontkennende verklaring van de verdachte schuift de rechtbank als niet aannemelijk terzijde, nu zijn lezing wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Nu de rechtbank de bewerkte camerabeelden en de beschrijving daarvan niet voor het bewijs gebruikt, behoeft het verweer van de raadsman op dit punt geen verdere bespreking.
(Voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte (strafrechtelijk) gekwalificeerd kan worden. Beoordeeld moet worden of het steken een poging tot doodslag oplevert. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voor de conclusie dat de verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van het slachtoffer, in die zin dat de verdachte echt de
bedoelinghad om het slachtoffer te doden.
De volgende vraag is of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte heeft tijdens een vechtsituatie, waarbij de deelnemers elkaar over en weer wilden raken, met een mes in de onderrug van het slachtoffer gestoken. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het slachtoffer een steekverwonding had in de onderrug ter hoogte van de lendenwervels, die doorloopt tot in de vierzijdige lendenspier. Op basis van het type steekwond en het feit dat het mes zodanig diep in de onderrug van het slachtoffer is gestoken dat het daarin vast bleef zitten, concludeert de rechtbank dat er geen sprake was van een oppervlakkige steekwond, en dat de verdachte dus met enige kracht heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de romp en daarmee ook in de onderrug kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam bevinden. Een messteek in dit deel van het lichaam kan perforatie van die vitale organen en daarmee ernstige bloedingen veroorzaken, met mogelijk de dood tot gevolg. Op grond van algemene ervaringsregels kan daarom worden aangenomen dat het steken van een mes in de onderrug de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer daaraan overlijdt.
Verder stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Het met enige kracht met een mes in de onderrug steken, is naar de uiterlijke verschijningsvorm immers gericht op het toebrengen van een steekwond in de rug, zodat ook vast staat dat de verdachte de kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet in dit verband geen contra-indicaties die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Het opzet van de verdachte was dus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten: een poging tot doodslag.
3.4.2
Feit 4
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde vernieling. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. De betrokkenheid van de verdachte is niet komen vast te staan. De afstand tussen het hotel waar de verdachte verbleef en de woning van [naam 3] (hierna: aangeefster) was te groot om binnen het tijdsbestek lopend te overbruggen. Daarnaast had de verdachte geen beschikking over een sneller vervoersmiddel.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de camerabeelden van het hotel volgt dat de verdachte op 26 mei 2024 om 04:48 uur het Palace Hotel in Noordwijk, waar hij toen verbleef, verlaat. Uit de camerabeelden, zoals volgt uit de aangifte en de beschrijving door de politie, blijkt dat er een persoon op dezelfde ochtend rond 05:03 uur een voorwerp tegen de voordeur van de woning van aangeefster gooit en tevens dat er een persoon rond 05:31 uur een voorwerp tegen de voorruit van de woning van aangeefster gooit. Uit de aangifte en de daarbij gevoegde fotobijlage volgt dat zowel de ruit van de voordeur als de voorruit van de woning van aangeefster die ochtend zijn vernield. De verdachte keert volgens de beelden om 05:58 uur terug in het hotel en wordt om 09:24 uur in zijn hotelkamer aangehouden door de politie.
De politie heeft vervolgens vastgesteld dat de kleding die de verdachte droeg bij zijn aanhouding volledig overeenkomt met de kleding die de persoon op de camerabeelden droeg. Gezien het tijdstip dat de verdachte het hotel verlaat en de tijdstippen dat een persoon een voorwerp tegen de woning van aangeefster gooit, in combinatie met het signalement van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die de ruit van aangeefster heeft vernield. Daarbij overweegt de rechtbank dat de raadsman onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verdachte enkel lopend bij de woning van aangeefster had kunnen komen en niet de beschikking zou kunnen hebben gehad over een vervoermiddel, zoals een auto of een fiets.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van de onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk (grotendeels) bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het algemene proces-verbaal met het nummer PL1500-2024165708 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 119) en het aanvullende proces-verbaal met nummer PL1500-2024165708 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 34). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 oktober 2024;
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 mei 2024 (p. 64-67 van het algemene proces-verbaal);
Het proces-verbaal van Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 26 mei 2024 (p. 7-11 van het aanvullende proces-verbaal).
Feit 5
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023161738, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 358). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 oktober 2024;
Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , opgemaakt op 29 mei 2023 (p. 6-8);
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] , opgemaakt op 29 mei 2023 (p. 30-35);
Het proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden WelCom), opgemaakt op [geboortedatum 4] 2023 (p. 39-45);
Het proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden Nest – [adres 2] ), opgemaakt op 2 juni 2023 (p. 59-69).
Voor wat betreft het steken met een mes in de (onder)rug van [naam 2] verwijst de rechtbank naar de bewijsoverweging in paragraaf 3.4.1 en de redengevende feiten en omstandigheden in bijlage II ten aanzien van feit 2.
Feit 6
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en), onderdeel uitmakend van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024295937, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (niet doorgenummerd). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 oktober 2024;
Het proces-verbaal van aangifte door [naam 5] met nummer PL1500-2024293640-2, opgemaakt op 10 september 2024;
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [naam 5] met nummer PL1500-2024293640-4, opgemaakt op 11 september 2024.
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van de overige feiten redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2. hij op 29 mei 2023 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, deze [naam 2] met een mes heeft gestoken in zijn onderrug, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 26 mei 2024 te Noordwijk een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd
ealarm
revolver(merk: BBM, model Olympic 38)
voorhanden heeft gehad;
4. hij op 26 mei 2024 te Noordwijk opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die geheel of ten
dele aan [naam 3] toebehoorde
,heeft vernield;
5. hij op 29 mei 2023 te Noordwijk openlijk, te weten, in de Hoofdstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam 2] en/of [naam 4]
door
- te dreigen met een mes en/of
- die [naam 2] te steken met een mes in zijn onderrug en/of
- achter die [naam 2] en/of [naam 4] aan te rennen en/of
- die [naam 2] en/of [naam 4] te duwen en/of
- die [naam 2] en/of [naam 4] te schoppen
enschoppende bewegingen in hun richting te maken en/of
- die [naam 2] en/of [naam 4] te slaan;
6. hij op 10 september 2024 te ’s-Gravenhage een geldbedrag
van[naam 5] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
eenvalse sleutel, door te pinnen met een pinpas en bijbehorende pincode toebehorende aan die [naam 5] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het volwassenenstrafrecht en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. In aanvulling hierop heeft de officier van justitie gevorderd dat het meewerken aan verdere afbouw van drank- en drugsgebruik als bijzondere voorwaarde in het vonnis moet worden opgenomen. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht toegepast moet worden. Daarbij heeft hij verzocht om rekening te houden met het (destijds) blanco strafblad van de verdachte en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman verzocht om een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie of een voorwaardelijke werkstraf. De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard, aldus de raadsman.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de periode vanaf mei 2023 tot september 2024 schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten, te weten een poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, het voorhanden hebben van een vuurwapen, vernieling en een diefstal met een valse sleutel. Met name de feiten waarbij geweld is gebruikt, wegen zwaar voor de rechtbank.
In de straat naast het uitgaansgebied de Grent in Noordwijk heeft de verdachte zich op 29 mei 2023 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer [naam 2] en het slachtoffer [naam 4] . Bij deze vechtpartij heeft de verdachte het slachtoffer [naam 2] met een mes in zijn rug gestoken. De verdachte heeft hiermee grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en bij hen pijn en letsel veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Uit de slachtofferverklaring, die door de advocaat van het slachtoffer [naam 2] ter zitting is voorgedragen, blijkt welke impact dit voorval op hem heeft gehad. Zijn gevoel van onbevangenheid is verdwenen. Er is bij het slachtoffer [naam 2] een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld, waarvoor hij intensieve therapie heeft gehad. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zeer zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 26 mei 2024 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver in zijn hotelkamer. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s mee voor de veiligheid van personen. Vuurwapens vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot het gebruik ervan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Diezelfde dag heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een vernieling van een ruit van de woning van [naam 3] , de moeder van [naam 1] . De verdachte heeft met dit geweld kennelijk bij [naam 1] (toen 16 jaar) angst willen creëren of druk op haar willen uitoefenen. Ook heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen. Het plegen van dergelijke feiten kan daarnaast leiden tot maatschappelijke onrust in de buurt waar het plaatsvindt.
Tot slot heeft de verdachte zich op 10 september 2024 schuldig gemaakt aan diefstal van een aanzienlijk geldbedrag door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een pinpas die op slinkse wijze van het 78-jarige slachtoffer [naam 5] is weggenomen. De verdachte heeft met deze pinpas gepind en was op de hoogte van de bijbehorende pincode. Hij heeft hierdoor inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen doelbewust tot slachtoffer worden gemaakt, vanwege hun grote kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Met zijn handelen heeft de verdachte op geen enkele wijze oog gehad voor de kwetsbaarheid en de belangen van het slachtoffer. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 10 oktober 2024 door de politierechter van de rechtbank Den Haag is veroordeeld tot een geldboete van € 400,- en twee maanden rijontzegging voor rijden onder invloed. Door deze veroordeling is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de strafoplegging. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis (voor twee van de bovengenoemde feiten) opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een reeks strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 11 oktober 2024. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de verdachte risicoverhogende problemen heeft, zoals middelenproblematiek, het ontbreken van structurele dagbesteding en een negatief, crimineel sociaal netwerk. Daarnaast lijkt de verdachte last te hebben van impulsiviteit en beperkte probleemoplossende vaardigheden.
De voorlopige hechtenis van de verdachte in verband met het steekincident is tot twee keer toe geschorst, waarbij hij werd begeleid door de reclassering. Deze begeleidingstrajecten zijn twee keer voortijdig negatief beëindigd vanwege een verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Er is sprake van een beginnend delictpatroon. De reclassering ziet dat de verdachte niet leerbaar lijkt voor gedragsverandering. Het risico op recidive wordt hoog ingeschat. Enerzijds zijn de mogelijkheden zeer beperkt om de verdachte in het forensisch kader te begeleiden. Anderzijds is er nog geen forensische zorg in de vorm van ambulante behandeling van de grond gekomen door wachttijden. Het is niet wenselijk dat de verdachte zonder bijzondere voorwaarden uitstroomt uit detentie. Onder strenge bijzondere voorwaarden staat de reclassering ervoor open om de verdachte, mede gelet op zijn jonge leeftijd, nogmaals te begeleiden. Er zijn verder gronden om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is thuiswonend, heeft nog geen startkwalificatie behaald en lijkt gebaat te zijn bij sturing en controle. Daarnaast lijkt hij op sommige momenten onvoldoende in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Daar staat tegenover dat de verdachte niet meer schoolgaand is en er in beperkte mate sprake lijkt van pedagogische beïnvloeding door zijn moeder. Bovendien heeft de verdachte veel kansen gehad en lijkt hij bewust te zijn doorgegaan met zijn criminele activiteiten. De mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht lijken te zijn uitgeput. Dit alles is een contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Overwegend heeft de reclassering de indruk dat de verdachte zich naar zijn kalenderleeftijd gedraagt. De reclassering adviseert daarom om voor de bewezen verklaarde feiten uit 2023 het jeugdstrafrecht toe te passen en voor de bewezen verklaarde feiten uit 2024 het volwassenenstrafrecht. Ten aanzien van de strafoplegging wordt geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit, of volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte alle bewezen verklaarde feiten na zijn achttiende verjaardag heeft gepleegd. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. De reclassering heeft geadviseerd om een onderscheid te maken in sanctiestelsel voor de bewezen verklaarde feiten uit 2023 en 2024. In lijn met de bedoeling van de wetgever zal de rechtbank geen onderscheid maken en één sanctiestelsel toepassen. De volgende vraag is of dit het jeugd- of het volwassenenstrafrecht moet zijn.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat de verdachte, ten tijde van de schorsingen van zijn voorlopige hechtenis, meer begeleiding nodig heeft gehad dan hem is geboden. In Justitieel Complex [plaatsnaam 1] wordt gezien dat verdachte wel openstaat voor hulp maar het niet alleen kan. Hij is wat dat betreft nog jong, nog impulsief en ziet niet echt wat de consequenties zijn van zijn daden. Daarnaast woont de verdachte nog thuis, heeft hij geen startkwalificatie en is hij gebaat bij sturing en controle. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat hij het criminele leven achter zich wil laten. Naar het oordeel van de rechtbank is pedagogische beïnvloeding nog mogelijk en de rechtbank ziet in de persoonlijkheid van de verdachte dan ook voldoende aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Toepassing van het jeugdstrafrecht is van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en is tevens in het belang van de maatschappij om het plegen van strafbare feiten door de verdachte in de toekomst te voorkomen. De begeleiding van de verdachte in het kader van hierna op te leggen voorwaarden zal wel aan de volwassenenreclassering worden opgedragen.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, alsmede het feit dat de verdachte zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van
280 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (146 dagen).
De rechtbank zal
120 dagenvan die straf
voorwaardelijkopleggen. Het is van belang dat het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van jeugddetentie voldoende afschrikwekkende werking heeft en zo de verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren verbinden. Voor het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde betreffende het meewerken aan verdere afbouw van drank- en drugsgebruik ziet de rechtbank, gelet op de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, onvoldoende aanleiding.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Gelet op de ernst van de gepleegde geweldsdelicten, alsmede het feit dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat en het noodzakelijk geachte hulpverleningstraject nog niet is gestart, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. De vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 2] , ter zitting bijgestaan door mr. N. Amine, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.058,13, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 1.058,13 aan materiële schade en € 2000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken, de materiële schade toewijsbaar is. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,-, zoals ook is opgelegd in de strafzaak tegen de medeverdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 2 en 5 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag van
€ 1.058,13.
Immateriële schade
Verder kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 2 en 5 bewezenverklaarde feiten. Blijkens de aangifte en de toelichting op de vordering door de advocaat van de benadeelde partij, heeft het incident en in het bijzonder het feit dat hij slachtoffer is geworden van een steekincident een grote impact op de benadeelde partij gehad. Gelet hierop, en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel toewijzen. Nu de rechtbank bewezen acht dat de verdachte degene is geweest die heeft gestoken ziet de rechtbank geen aanleiding het toegewezen bedrag te beperken tot het bedrag dat in de zaak van de medeverdachte is toegewezen.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.058,13, bestaande uit € 1.058,13 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Medeaansprakelijkheid
De rechtbank zal bepalen dat, als de medeverdachte [medeverdachte 1] (parketnummer 09/141385-23, vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Den Haag van 18 maart 2024) de aldaar toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 2 en 5 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.058,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] .
8. De vordering van de benadeelde partij [naam 3] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 768,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 418,- aan materiële schade en € 350,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman bepleit dat uit het procesdossier niet blijkt dat de voordeur van de benadeelde partij is beschadigd. Ook is in de offerte van de schilderwerkzaamheden van de voordeur een verkeerd btw-bedrag opgenomen. Daarnaast heeft de benadeelde partij slechts een offerte overgelegd en geen factuur. Daarom kan niet vastgesteld worden dat zij deze schade daadwerkelijk heeft geleden. Verder is het gevorderde bedrag voor deze kostenpost te hoog in vergelijking met de verrichte werkzaamheden. De raadsman heeft ten aanzien van de immateriële schade verzocht om dit bedrag te matigen tot een bedrag van maximaal € 100,-.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op het schilderen van de voordeur, is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze kostenpost dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan wel worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezen verklaarde feit ter grootte van het gevorderde bedrag voor het rolgordijn, te weten: € 55,-.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan verder worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 4 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 100,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 155,-, bestaande uit € 55,- aan materiële schade en € 100,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 155,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 3] .
9. De vordering van de benadeelde partij [naam 5] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 8.000,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.800,-, omdat vast is komen te staan dat de verdachte dit geldbedrag heeft gepind met de pinpas van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 6 bewezen verklaarde feit, ter grootte van € 4.000,-. Uit de aangifte blijkt dat er een geldbedrag van in totaal € 4.000,- is gepind met de passen van de benadeelde partij. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat dit door de verdachte is gedaan. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 4.000,- aan materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 september 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 6 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 5] .

10.De inbeslaggenomen voorwerpen

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de inbeslaggenomen telefoon terug te geven aan verdachte.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 55, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 287, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 (impliciet primair), 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 5:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 2 en 5:
in gedeeltelijke samenloop begaan;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
ten aanzien van feit 6:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
280 (TWEEHONDERDTACHTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich onder behandeling stelt binnen het behandelprogramma Topzorg van forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, de duur van het behandelprogramma en de zorgverlener te bepalen door de reclassering, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorgverlener;
3. op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers:
  • [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2003;
  • [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1981;
  • [naam 5] , geboren op [geboortedatum 4] 1946;
en met de medeverdachten:
  • [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 5] 2005;
  • [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 6] 2004;
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. zich niet zal bevinden in het verboden gebied (zie bijlage III) en dat hij zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde en hij niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland gaat, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] , zo lang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van zijn dagbesteding. De reclassering kan de tijdstippen veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De veroordeelde zal zich onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde. Ook gaat hij niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland;
6. zich zal inspannen voor het vinden en behouden van scholing en/of (on)betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
7. zal meewerken aan urine- en ademonderzoek ter controle van het gebruik van alcohol en drugs (cannabis) om zijn middelengebruik te beheersen, zo vaak de reclassering dat nodig acht;
8. zal meewerken aan de ambulante begeleiding door Coach E25 of een soortgelijke instantie, te bepalen door de reclassering en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
9. de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding, waarbij hij toestemming aan de reclassering verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland, een gecertificeerde instelling die reclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toe tot een bedrag van € 3.058,13 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 mei 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de medeverdachte [medeverdachte 1] (parketnummer 09/141385-23, vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Den Haag van 18 maart 2024) de aldaar toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.058,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 mei 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 155,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 155,- aan de Staat, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 5] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 4000,-, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 5] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 september 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. Koole, kinderrechter,
en mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2024.