ECLI:NL:RBDHA:2024:18234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
670877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtigingen tot uithuisplaatsing van vijf minderjarigen

Op 17 september 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtigingen tot uithuisplaatsing van vijf minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen nog steeds zorgwekkend is en dat de ouders, ondanks hun inspanningen, niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de vader heeft ernstige psychische problemen en de moeder is hoogzwanger, wat de situatie verder compliceert. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 oktober 2025 en de machtigingen tot uithuisplaatsing voor de betrokken kinderen goedgekeurd, omdat de zorgen over hun ontwikkeling en veiligheid nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de jeugdbeschermer betrokken moet blijven bij het gezin om de voortgang van de hulpverlening te monitoren en bij te sturen waar nodig. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/670877 / JE RK 24-1477
Datum uitspraak: 17 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en
een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedatum 5] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 5] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Kievit te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 augustus 2024.
  • het aanvullend verzoekschrift ten aanzien van [minderjarige 4] en [minderjarige 3] , ontvangen op 12 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk in de taal Tigrina.
  • [naam] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De vader is, hoewel op de juiste wijze opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening te geven. Zij hebben hier geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vader en moeder zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
2.3.
[minderjarige 2] woont bij de vader en moeder.
2.4.
[minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 5] wonen in een voorziening voor pleegzorg.
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 september 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 5] , [minderjarige 4] , [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengd tot 4 oktober 2024.
2.7.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft laatstelijk bij beschikking van 22 juli 2024 een machtiging verleend tot 4 oktober 2024, om [minderjarige 1] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, en om [minderjarige 4] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar, van
- [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder;
- [minderjarige 5] in een voorziening voor pleegzorg.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft op 12 september 2024 het verzoek voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gewijzigd in die zin dat wordt verzocht om een trajectmachtiging, inhoudend
verlenging van de machtiging tot plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden, en daarop volgend
een nieuwe machtiging tot plaatsing in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De verzoeken zijn kort weergegeven als volgt gemotiveerd. De kinderen worden nog ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De ouders kunnen de kinderen basale verzorging geven maar er blijven nog grote zorgen over hun vermogen om de veiligheid te garanderen, emotioneel beschikbaar te zijn, de kinderen in hun ontwikkeling te stimuleren en regels, grenzen en stabiliteit te bieden. Er zijn zorgen over de draagkracht en de leerbaarheid van de ouders. Voor de moeder is de zorg voor vader, die chronisch ziek is en psychische problematiek heeft, de eerste prioriteit. De vader heeft nauwelijks contact met de kinderen. Hij is wel stabiel, zijn medicatie is onlangs verhoogd en lijkt beter aan te slaan, maar hij heeft nu een angststoornis ontwikkeld. Hij is moeilijk te activeren. Moeder is zwanger van het zesde kindje (in oktober uitgerekend), is vermoeid, en komt er niet toe om zich op de doelen van de ondertoezichtstelling te richten. Er is instabiliteit binnen het gezin door het verschil tussen de culturele achtergrond van de ouders en de Nederlandse cultuur waarin de kinderen opgroeien. De kinderen bezoeken de ouders twee keer per week en de ouders stellen zich meewerkend op maar de bezoeken verlopen vaak chaotisch. De ouders merken niet of onvoldoende als er ruzies – met fysiek geweld – ontstaan tussen de kinderen en handelen niet of niet adequaat. Er is veel hulp ingezet die echter niet voldoende effect heeft gesorteerd.
3.4.
[minderjarige 2] is een aantal maanden geleden weer thuis geplaatst en het gaat niet goed met hem. Hij is zelfbepalend, gaat conflicten met de moeder aan, wijst contact af en beheerst zijn agressie niet goed. De ouders hebben geen grip op hem. Zijn school heeft op 16 september 2024 bericht dat hij op het punt staat om geschorst te worden vanwege agressie naar leerlingen en leraren. Met de coach die voor hem gevonden was, wil hij niet werken. [minderjarige 1] heeft een coach vanuit Jeugdformaat, die met haar van start gaat. Zij heeft te kennen gegeven niet meer naar huis te willen. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zullen de komende periode werken aan overgang naar een perspectiefbiedend gezinshuis. Voor [minderjarige 5] blijft pleegzorg betrokken. De machtigingen tot uithuisplaatsing zijn nog nodig, omdat nog onvoldoende wordt gezien dat de ouders de kinderen een veilige, betrokken en stimulerende opvoedomgeving kunnen bieden. Voor de jongste drie zouden grote zorgen ontstaan als zij thuis zouden opgroeien. De komende maanden verwacht de gecertificeerde instelling dat meer duidelijkheid zal ontstaan over het perspectief van de kinderen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij zich niet verzet tegen verlenging van de ondertoezichtstelling maar wel tegen de verzoeken betreffende de machtigingen tot uithuisplaatsing. Zij vindt dat de kinderen thuis kunnen wonen. Zij kan ze zelf opvoeden en de nodige zorg geven, zoals zij en de vader dat van hun ouders hebben geleerd te doen. De hulp die de kinderen nodig hebben, kunnen zij ook thuis krijgen.
Moeder heeft altijd een grote draagkracht gehad; zij is gewend om het grootste deel van de zorg voor de kinderen te dragen. Vaders toestand is stabiel. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn aan het puberen, dat staat los van waar zij wonen. Voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] is een schoolwisseling die gepaard gaat met de overgang naar het gezinshuis niet wenselijk. Met de hulp van Akwaabaa wordt geprobeerd om de verschillen te overbruggen die er zijn in de culturele achtergrond van de ouders en de Nederlandse cultuur waarin de kinderen opgroeien. Dit vormt een deel van hun identiteit. De ouders werken aan de hulp mee.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] en de opvolgende machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voor een gezinsgerichte voorziening noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
5.2.
Sinds begin 2022 is hulpverlening betrokken bij het gezin. Desondanks werden de zorgen groter en werd eind 2023 de onveiligheid in de thuissituatie voor de kinderen acuut, waardoor alle kinderen uit huis zijn geplaatst. Sindsdien is telkens na enkele maanden weer een zitting geweest en bekeken wat nodig was, of de hulp kon worden afgeschaald en of de kinderen weer naar huis konden. Alleen voor [minderjarige 2] is geconstateerd dat hij naar huis kon, de uithuisplaatsing van de andere kinderen bleef noodzakelijk. De kinderrechter stelt vast dat het ook op dit moment nog niet goed gaat in de thuissituatie en dat bij de ouders onvoldoende opvoedvaardigheden worden gezien. Zij zijn nog onvoldoende in staat om de kinderen een veilige en stabiele basis te geven met de nodige structuur en grenzen. De vader heeft ernstige psychische problemen en kan er daardoor niet voor de kinderen zijn. De draaglast voor moeder is veel groter dan haar draagkracht. Dat was al zo, maar dat is nu des te meer omdat zij hoogzwanger is, en straks ook de zorg draagt voor een pasgeborene. De ouders zijn te weinig emotioneel en fysiek beschikbaar (geweest) voor de kinderen. Dat is nu nog duidelijk te merken op de momenten dat het gezin weer bij elkaar is tijdens de contactmomenten. Deze verlopen nog steeds chaotisch en onoverzichtelijk, met ruzie en fysiek geweld tussen de kinderen tot gevolg.
5.3.
De zorgen zijn de afgelopen periode niet afgenomen, eerder toegenomen. Met [minderjarige 2] gaat het sinds zijn terugplaatsing niet goed. Hij wordt mogelijk van school gestuurd, is boos, trekt zich terug en accepteert geen gezag van zijn ouders en geen hulp. [minderjarige 1] laat zorgelijk zelfbepalend gedrag zien, voelt zich onbegrepen, en wil niet meer terug naar huis. De jongste drie kinderen lijken zich inmiddels goed te ontwikkelen, maar dat is vooral het gevolg van de rust, stabiliteit en structuur die ze krijgen sinds de uithuisplaatsing. Er is en wordt veel hulp ingezet en het is heel goed van de ouders dat zij daarvoor open (blijven) staan. De kinderrechter deelt daarentegen de zorg van de gecertificeerde instelling dat de ouders bij thuisplaatsing van de kinderen onvoldoende in staat zullen zijn om de kinderen een veilige en stabiele basis te bieden en hen in hun ontwikkeling te stimuleren op sociaal-emotioneel en cognitief vlak. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat het noodzakelijk is dat een jeugdbeschermer betrokken blijft bij het gezin, en dat [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] uithuisgeplaatst blijven. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling en verleent de machtigingen uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, omdat de zorgen al lang bestaan, zelfs toenemen, en de gezinssituatie de komende periode – ook vanwege de problematiek van [minderjarige 2] en de komst van een zesde kindje – alleen maar meer van de ouders gaat vragen. De kinderrechter heeft er geen vertrouwen in dat de kinderen op korte termijn weer terug naar huis kunnen. De komende periode zal de jeugdbeschermer regie moeten voeren op de hulpverlening voor zowel de individuele gezinsleden als het systeem, de voortgang daarvan monitoren en de hulpverlening bijsturen waar nodig. Ook zal de jeugdbeschermer onderzoek moeten doen naar het perspectief van de uithuisgeplaatste kinderen.
5.4.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengen voor de duur van een jaar en de verzoeken ten aanzien van de machtigingen tot uithuisplaatsing toewijzen. Gezien het feit dat een machtiging voor maximaal een jaar mag worden gegeven, zal ten aanzien van de trajectmachtiging voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] worden bepaald dat de machtiging die ziet op plaatsing in een gezinsgerichte voorziening, met als einddatum 4 oktober 2025, niet eerder ingaat dan op 4 oktober 2024.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5]tot 4 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, tot 4 oktober 2025;
6.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 3] en [minderjarige 4]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden, zijnde tot 4 januari 2025,
en
machtigt de gecertificeerde instelling aansluitend op de verlengde machtiging - maar niet eerder dan met ingang van 4 oktober 2024 - om
[minderjarige 3] en [minderjarige 4]te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 4 oktober 2025
en
bepaalt ten aanzien van de trajectmachtiging voor
[minderjarige 3] en [minderjarige 4]dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder vervalt met ingang van de datum dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening ten uitvoer wordt gelegd;
6.4.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 5]in een voorziening voor pleegzorg tot 4 oktober 2025;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels als griffier, en op schrift gesteld op 9 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.