ECLI:NL:RBDHA:2024:18229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
NL24.35410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofsgroei van een Iraakse asielzoeker na bekering tot het christendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van een Iraakse asielzoeker beoordeeld, die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend na zijn bekering tot het christendom. Eiser, die eerder asielaanvragen heeft ingediend die zijn afgewezen, stelt dat hij sinds zijn bekering geloofsgroei heeft doorgemaakt en dat hij bij terugkeer naar Irak gevaar loopt vanwege zijn nieuwe geloof. De rechtbank behandelt de zaak op 16 oktober 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig zijn. De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij de geloofsgroei van eiser niet geloofwaardig acht. De rechtbank oordeelt dat de minister zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank wijst op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de minister in opvolgende procedures over geloofsgroei de vreemdeling de mogelijkheid moet bieden om ontoereikende verklaringen te compenseren met overtuigende verklaringen over andere elementen van de bekering. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van eiser over zijn geloofsgroei en de context van zijn bekering. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35410

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 5 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 september 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Eerdere asielaanvragen van eiser
2. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend. Deze hebben niet geleid tot vergunningverlening.
2.1.
In zijn voorlaatste asielaanvraag van 4 december 2018 heeft eiser gesteld dat hij is bekeerd tot het christendom. In het besluit van 4 februari 2022 heeft de minister de gestelde bekering niet geloofwaardig geacht en de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag op 23 mei 2022 ongegrond verklaard en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze uitspraak op 13 juni 2022 bevestigd.
2.2.
In deze uitspraken is in rechte vastgesteld dat de minister zich in die procedure niet ten onrechte, en voldoende gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn verklaringen de motieven voor zijn proces van bekering naar het christelijk geloof niet inzichtelijk heeft gemaakt en dat hij geen inzage heeft gegeven in zijn persoonlijke ervaringen en ontwikkeling. Eisers verklaringen over zijn kennis van het geloof en de door hem verrichte activiteiten hebben de minister niet tot een ander standpunt over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn bekering hoeven brengen.
Huidige asielaanvraag
3. Eiser heeft opnieuw asiel aangevraagd, omdat er volgens hem sprake is van geloofsgroei en hij van mening is dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom bij terugkeer naar Irak gevaar loopt. Hij heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag de volgende documenten overgelegd: een doopakte, zijn verklaring over zijn geloofsgroei, zijn eerdere verklaring over zijn geloofsbelevenis en geloofsgroei, een verklaring van pastoor [naam pastoor] , een verklaring van Taizé Deventer, diverse foto’s van de doopdienst en van door eiser verrichte activiteiten, een document van Stichting Hulp Vervolgde Christenen (HVC) over de omstandigheden voor christenen in Irak en een screenshot van de Amerikaanse ambassade in Irak op X.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. geloofsgroei binnen het christendom.
4.1.
De minister acht de asielaanvraag ontvankelijk. De minister heeft blijkens het bestreden besluit de aanvraag beoordeeld op basis van werkinstructie 2022/3 Bekeerlingen en afvalligen (de werkinstructie). Hij vindt dat eiser met zijn verklaringen en de door hem overgelegde documenten zijn gestelde geloofsgroei niet geloofwaardig heeft gemaakt. Volgens de minister vormen eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Zo verklaart eiser summier over de reden voor zijn doop, zijn eisers verklaringen over zijn geloofsgroei na zijn doop wisselvallig en summier en zijn ook eisers verklaringen over evangeliseren summier. Zijn verklaringen over zijn vrees voor zijn familie zijn niet samenhangend. Dat eiser is gedoopt, blijkens een doopakte, is volgens de minister onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van geloofsgroei. Eisers verklaringen in de overige documenten laten ook geen geloofsgroei zien. Verder gaan de overgelegde documenten over activiteiten die eiser eerder ook al verrichtte en tonen deze geen verdere ontwikkeling of groei in eisers geloof aan.
Gelet op het voorgaande vindt de minister eisers bekering tot het christendom nog altijd ongeloofwaardig.
4.2.
Nu er sprake is van een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard, concludeert de minister dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
4.3.
Verder geeft de minister aan dat eiser op 15 december 2016 al een terugkeerbesluit en op 4 februari 2022 al een inreisverbod voor twee jaar heeft gekregen, die nog steeds geldig zijn.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordelingskader
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 28 september 2022 [3] onder meer overwogen dat de minister in opvolgende procedures over geloofsgroei niet ten onrechte uitgaat van een verzwaarde bewijslast voor de vreemdeling. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is eerder namelijk al ongeloofwaardig geacht en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. De minister moet de vreemdeling in een opvolgende procedure over geloofsgroei conform de werkinstructie wel de mogelijkheid bieden om ontoereikende verklaringen over een van de drie elementen van een bekering (motieven voor het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en religieuze activiteiten) te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. De als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet de minister beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. Dit moet de minister niet alleen doen als in de voorgaande procedure sprake was van een zogenoemde ‘onvoltooide’ bekering, maar ook als hij het destijds in het geheel niet geloofwaardig vond dat de vreemdeling was bekeerd. Gegevens over geloofsgroei kunnen namelijk een ander licht werpen op wat de vreemdeling eerder heeft verklaard. Deze lijn is door de Afdeling recent nog bevestigd in de uitspraken van 22 maart 2024 [4] en 10 juli 2024 [5] .
Gronden van beroep
7. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat uit zijn verklaringen geen geloofsgroei blijkt. De minister is niet ingegaan op de veranderingen in eisers leven na zijn doop waarover hij heeft verklaard. Hij wijst op de volgende verklaringen in zijn gehoor. "De kracht van de heilige geest voel ik in mijzelf. Vroeger begeleidde ik mezelf maar nu heb ik het gevoel dat god mij persoonlijk begeleidt. Iets controleert mij op elk moment: er is een stem die mij spreekt en controleert over wat ik elke dag doe. Tegelijkertijd voel ik mij uitgerust, tevreden met alles; eten, drinken, slapen, van alles. Voor de doping werd ik verdrietig door de fouten die ik deed. Maar na de doping werd ik meer verdrietig door de fouten die ik deed." "Ik heb door het dopen mijn vieze leven (corruptie/trauma's) achter mij gelaten." Verder heeft eiser in het gehoor verklaard dat hij zich sinds de doop [doopnaam] noemt en zich met die naam voorstelt. Ook heeft hij aangegeven dat hij actief mensen over het geloof vertelt. Hij vertelt over Jezus op de opvanglocatie. Eiser deed dit eerder niet omdat hij niet genoeg kennis had over het geloof. Inmiddels is hij een aantal jaren verder en vele gespreksgroepen, diensten en Bijbelstudies verder. Hij stelt nu voldoende kennis te hebben om ook het evangelie te verkondigen aan andere mensen. De minister kent onvoldoende gewicht toe aan het feit dat eiser een praktiserend christen is en zich gedraagt als christen.
7.1.
Volgens eiser verwijst de minister in het bestreden besluit ten onrechte slechts terug naar de in de vorige asielprocedure ongeloofwaardig geachte verklaringen in plaats van deze verklaringen ook te betrekken in de nieuwe beoordeling. De minister heeft de beoordeling daardoor niet verricht conform de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022.
7.2.
Verder stelt eiser dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de toegenomen kennis en vooral de toegenomen activiteiten die eiser verricht ten aanzien van zijn geloof. Eiser wijst er, onder verwijzing naar de werkinstructie en de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, op dat toegenomen kennis en activiteiten uitingsvormen kunnen zijn van een voortgaand proces van bekering. Eiser geeft aan dat compensatie tussen de drie elementen van een bekering ook geldt bij een opvolgende aanvraag.
7.3.
Eiser blijft bij zijn standpunt dat de minister zijn bekering geloofwaardig dient te achten. Vanwege zijn bekering zal eiser problemen ondervinden bij terugkeer naar Irak. Hij zal door zijn familie niet worden geaccepteerd en zij zullen hem vermoorden. Zijn terugkeer naar Irak is in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Feiten
8. De rechtbank stelt vast dat de motivering van het standpunt van de minister met name is opgenomen in het voornemen, dat is ingelast in het bestreden besluit. Uit deze motivering van de minister en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat door de minister niet wordt betwist dat eiser op 17 maart 2022 is gedoopt, dat hij zich sinds zijn doop [doopnaam] noemt, dat hij naar kerkdiensten en andere bijeenkomsten gaat, dat hij activiteiten verricht voor de kerk, dat deze activiteiten zijn toegenomen en dat hij met anderen in zijn omgeving praat over zijn geloof.
9. De rechtbank stelt verder vast, zoals ter zitting ook door partijen is bevestigd, dat niet in geschil is dat de beoordeling van eisers gestelde geloofsgroei conform de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022 moet plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling door de minister in het bestreden besluit niet voldoet aan de vereisten zoals beschreven in deze uitspraak van de Afdeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Procedure-overstijgende beoordeling van de verklaringen van eiser
10. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de minister eisers verklaringen in de huidige asielprocedure over zijn geloofsgroei onvoldoende in samenhang heeft beoordeeld met wat eiser in de vorige asielprocedure heeft verklaard. Uit de besluitvorming blijkt onvoldoende van een procedure-overstijgende beoordeling als beschreven in de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022. [6] De minister heeft zich daarbij onvoldoende uitgelaten over het nieuwe samenstel van gegevens van eisers verklaringen uit de vorige asielprocedure over zijn gestelde bekering en zijn verklaringen in de huidige asielprocedure over zijn gestelde geloofsgroei.
11. Zo blijkt uit eisers verklaringen tijdens de vorige asielprocedure dat hij met verschillende mensen en pastoors heeft gesproken en bij verschillende kerken is geweest. Hij heeft aangegeven dat hij zich niet thuis voelde bij de mensen en de pastoor die hij eerder heeft gesproken en de kerken die hij eerder heeft bezocht. [7] Eiser verklaart in de huidige asielprocedure dat hij zich thuis voelt bij de Koptische kerk waar hij inmiddels een aantal jaren naar toe gaat (sinds 2019) en bij de pastoor van die kerk, met wie hij gesprekken voert. Eiser heeft in 2022 besloten zich in deze kerk te laten dopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister bij zijn beoordeling onvoldoende kenbaar oog gehad voor de lijn in eisers verklaringen over zijn zoektocht naar geloof en kerk, zoals die uit zowel de vorige als de huidige asielprocedure blijkt.
12. Verder heeft eiser in de vorige asielprocedure verklaard dat toen verschillende mensen en een pastoor voorstelden dat eiser zich zou laten dopen, eiser vond dat hij er op dat moment nog niet aan toe was om zich te laten dopen. Zoals onder 11 overwogen heeft eiser verklaard dat hij zich bij de mensen die dat toen voorstelden niet helemaal thuis voelde en was hij toen nog zoekende in het christelijke geloof. Eiser heeft verklaard dat hij er psychisch niet klaar voor was en dat hij nog steeds zonden had. [8] Hij voelde blijkens zijn verklaringen toen een strijd in zichzelf, hij had het gevoel dat satan in strijd was met hem en hij heeft in dit verband ook gewezen op zijn achtergrond en zijn angst daardoor voor zijn familie vanwege zijn bekering tot het christendom, die hij daarom geheim hield. [9]
12.1.
Eiser heeft in de huidige asielprocedure verklaard dat hij zich van 2019 tot 2022 nog niet heeft laten dopen, omdat hij wel gelovig was maar ook een trauma had. Hij heeft verklaard dat er een gevecht was tussen het verleden en zijn huidige leven. Toen hij Jezus en alles wat hij nu heeft leerde kennen, maakte hij een vergelijking met zijn vieze vorige leven. Hij had daardoor een trauma. Hij heeft verklaard dat hij toen veel huilde over zijn vorige vieze leven. [10] Hij heeft verklaard dat hij, toen hij de priester van de kerk die hij nu bezoekt heeft leren kennen, allerlei nieuwe dingen begon te begrijpen en te leren. Hij heeft verklaard dat deze priester hem ontzettend heeft geholpen en hem heeft gered. [11] Hij heeft ook verklaard dat hij al eerder van plan was om zich te laten dopen. Hij heeft verklaard: “Ik was het al eerder van plan. Maar ik dacht; laat mij even afwachten totdat ik de beslissing krijg van de IND. Ik had verwacht dat ik een positieve beslissing zou krijgen. Ik dacht: “zij zijn in oorlog tegen mij”. In reactie op de vraag wat eiser bedoelt met “zij zijn in oorlog tegen mij” heeft eiser verklaard dat de duivel tegen gelovigen vecht. [12] Verder heeft eiser verklaard: “Ik werd bestreden door de duivel bij elke stap die ik ondernam, dus ik dacht ik moet mijn geloof voltooien.” Eiser is gevraagd of hij kan toelichten dat hij aan de ene kant zegt dat hij het dopen praktisch niet nodig heeft, terwijl hij aan de andere kant zegt dat hij de doop nodig heeft om zijn geloof te voltooien. Eiser heeft verklaard dat zijn doop door de duivel werd vertraagd na wat hij heeft meegemaakt. Hij licht toe: “Ik was psychisch moe tijdens het vasten besprak ik het met mezelf. Ik vroeg me voorheen altijd af wanneer ik blij zou zijn om te gaan dopen. Op een gegeven moment dacht ik: “misschien word ik bestreden door de duivel”. Ik zal het niet meer vertragen, dacht ik toen. Na de doping heb ik mij
gerealiseerd dat ik een fout had gemaakt. Soms besef je dingen pas achteraf.” [13]
12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, gelet op voormelde verklaringen van eiser in de vorige asielprocedure en in de huidige asielprocedure in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom eiser met zijn verklaring geen duidelijk inzicht heeft gegeven in het proces dat ertoe leidde dat hij in 2022 heeft besloten om toen gedoopt te worden. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister ook onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet wordt ingezien dat eiser de beslissing op zijn vorige asielaanvraag ging afwachten voordat hij zich liet dopen. Uit zijn verklaringen in samenhang bekeken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser aangeeft dat hij een proces van ontwikkeling richting de doop heeft doorgemaakt en dat daarbij de religieuze (islamitische) achtergrond van eisers familie en eisers voortschrijdende ontdekking van zijn geloof in het christendom, een rol hebben gespeeld. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij gelet op zijn achtergrond en zijn geloof een strijd heeft ervaren tussen de duivel en God. Hierbij heeft eiser verklaard dat hij de doop(akte) niet wilde gebruiken voor praktische doeleinden en praktisch niet nodig had. [14] De rechtbank stelt vast dat eiser zijn doop ook niet heeft ingebracht in de vorige asielprocedure. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende en niet juist heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen over de reden en het moment van de doop summier blijven en dat deze twijfels oproepen over de oprechtheid van eisers bekering en de geloofsgroei die eiser stelt te hebben doorgemaakt.
Verklaringen over geloofsgroei
13. Voor zover de minister eiser heeft tegengeworpen dat eisers verklaringen over zijn geloofsgroei na de doop summier en wisselvallig zijn is de rechtbank van oordeel dat de minister dit standpunt eveneens onvoldoende en niet goed heeft gemotiveerd.
13.1.
Eiser heeft verklaard dat hij vanaf het dopen werd geleid door de heilige geest en dat zijn geloof en zijn identiteit werden bevestigd. [15] Hij heeft verklaard over zijn (sociale) leven na zijn doop en over de activiteiten die hij verricht. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat deze verklaringen van eiser geen overtuigend bewijs bieden van een daadwerkelijke verandering of groei in zijn geloof, nu eiser telkens terugkomt op zijn verklaring en verklaart dat hij hetgeen waarover hij verklaarde ook al voor zijn doop deed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met dit standpunt niet onderkend dat eiser verklaart dat volgens hem sprake is geweest van een proces van bekering richting doop. Eiser heeft verklaard dat hij na de doop het leven van Jezus wil leven, dat hij probeert zuiver te blijven en de liefde van Jezus te laten zien en te geven aan de buitenwereld, dat hij dat voor de doop ook al deed en dat het in fases gebeurde, dat zijn wilskracht sterker is geworden en dat de dingen die hij doet na de doop zijn toegenomen. [16] De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de uitspraak van 28 september 2022 ook heeft overwogen dat de minister niet kan eisen dat als een vreemdeling zijn geloofsgroei aannemelijk wil maken aan de hand van verklaringen over zijn motieven voor en proces van bekering, dat die motieven en dat proces volledig nieuw zijn ten opzichte van de voorgaande procedure. [17] Het standpunt van de minister dat onvoldoende is gebleken van geloofsgroei op dit punt acht de rechtbank met de door de minister gegeven motivering gelet op het voorgaande dan ook onvoldoende gemotiveerd.
13.2.
Verder heeft eiser verklaard dat hij sinds zijn doop zijn geloof naar buiten brengt. Naar het oordeel van de rechtbank werpt de minister eiser onvoldoende gemotiveerd tegen dat eiser in dit verband slechts summier heeft verklaard dat hij zichzelf voorstelt met zijn doopnaam [doopnaam] , maar dat deze verklaring geen inzicht biedt in hoe eiser daadwerkelijk zijn geloof uitdraagt naar anderen en dat daaruit evenmin duidelijk wordt hoe dit verband houdt met het aannemen van de Heilige Geest. Eiser heeft immers, zo stelt de rechtbank vast, verklaard dat hij na zijn doop tegen mensen zegt dat hij [doopnaam] heet en dat hij, als hij wordt gevraagd naar de reden, zegt dat dat is omdat hij is gedoopt en hij christen is geworden. [18] Ook heeft eiser verklaard waarom hij deze doopnaam heeft gekregen, wat de naam voor hem betekent en dat hij Jezus tevreden wil stellen. [19]
Verklaringen over evangeliseren
14. Ook het standpunt van de minister dat eisers verklaringen over evangeliseren summier zijn en vragen oproepen over de oprechtheid en de aard van zijn geloofsverandering, acht de rechtbank niet goed gemotiveerd.
14.1.
Voor zover de minister zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat het opmerkelijk is dat eiser de informatie over evangeliseren niet eerder in het gehoor naar voren heeft gebracht, vooral gezien het feit dat evangeliseren volgens de minister een belangrijke aanwijzing zou kunnen zijn voor een geloofsgroei, overweegt de rechtbank dat eiser al bij zijn aanvraag de wil om het geloof te verspreiden naar voren heeft gebracht. [20] Hij heeft in de verklaring het volgende aangegeven op de vraag of hij een zendeling voor het christendom zou willen worden: “Ja ik kan dat in Nederland doen, door mijn getuige aan mensen te vertellen. Hoe ik van moslim naar christen ben geworden. Het is mijn grote verlangen om iedereen Jezus te laten leren kennen. Hij is de weg, de waarheid en het leven. En ik bid dat iedereen dit mag ontdekken en ervaren.”
14.2.
Verder heeft eiser in het gehoor verklaard dat hij sinds zijn doop vrienden op het AZC vertelt over zijn bekering. Eiser heeft verklaard dat hij dat voor de doop niet durfde, omdat hij bang was voor de mensen. [21] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet duidelijk heeft gemaakt hoe de doop heeft bijgedragen aan deze verandering in eisers houding. Eiser heeft immers verklaard: “De doping stimuleerde mij om dit te doen. Het heeft mij de kracht gegeven om de weg af te ronden.” en “Het heet het geheim van de doping. Het is een onzichtbare kracht in jezelf. Je ziel wordt veranderd.”. [22]
14.3.
Ten slotte heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd wat hij van eiser verwacht wat betreft evangeliseren om een geloofsgroei aan te nemen. Eiser heeft verklaard dat hij sinds de doop vrienden durft te vertellen en daadwerkelijk vertelt over zijn bekering. [23] Verder heeft eiser verklaard dat hij met zijn familie in Irak heeft gediscussieerd over het geloof en hun levenswijze. [24] Ook heeft hij verklaard dat hij zich met zijn doopnaam [doopnaam] voorstelt en desgevraagd uitleg geeft dat hij die naam heeft omdat hij is gedoopt en nu christen is. [25] Ook heeft hij verklaard dat hij wil dat de mensen Jezus door hem zien en voelen. [26] Gelet op onder meer voorgaande verklaringen en eisers bij de aanvraag ingediende verklaring heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank het standpunt dat eisers verklaringen summier zijn en geen concreet bewijs bieden dat hij daadwerkelijk aan evangelisatie doet, niet goed en onvoldoende gemotiveerd. Hierbij betrekt de rechtbank dat de minister in het bestreden besluit niet heeft aangegeven wat hij concreet onder evangeliseren verstaat. Overigens heeft de gemachtigde van de minister ter zitting nog aangegeven dat de Koptische kerk waar eiser staat ingeschreven niet zo bekend staat als evangeliserend en dat hij geen meetlat heeft om te beoordelen of er sprake is van evangeliseren.
Verklaringen over vrees voor familie
15. Verder heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen over de vrees voor zijn familie niet samenhangend zijn.
15.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom eiser onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de verandering in de Iraakse maatschappij en de reden dat hij nu vreest voor zijn veiligheid, nu hij ook heeft verklaard dat hij tien jaar geleden in Irak weinig met de islam deed. Eiser heeft immers verklaard dat hij toen hij nog in Irak verbleef niet praktiserend was, maar dat er vanuit de familie af en toe wel kritiek op hem was. Hij heeft ook verklaard dat dat tien jaar geleden was en dat de maatschappij nu geslotener is. Verder heeft hij verklaard dat zijn familie hem nu als een afvallige ziet. Zijn familie is strenger geworden, volgens zijn verklaringen. Hij heeft verklaard: “Het is een maatschappij van stammen. Het is een grote schaamte voor hen. Ze volgen alleen hun religieuze figuren.” [27] Ook heeft eiser algemene informatie overgelegd over de situatie voor christenen in Irak.
15.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van de minister dat onduidelijk is waarom eiser zijn familie heeft verteld over zijn bekering, gelet op de risico’s die daaraan volgens zijn verklaring verbonden zijn, niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij een oom en neven in Nederland heeft en ook dat zijn neven naar Irak zijn gegaan en bij zijn familie zijn geweest. Zijn familie vroeg naar eiser en de neven hebben toen verteld dat eiser tegenwoordig [doopnaam] heet. [28] Ook is eiser in het gehoor gevraagd of hij het risicovol vond om te vertellen aan zijn familie. Eiser heeft verklaard: “Ja; ik wilde het al langer vertellen, maar gelukkig gebeurde het zo.” [29] Uit eisers verklaringen in het gehoor volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser dit zelf aan zijn familie in Irak heeft verteld, van welke lezing de minister uit lijkt te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze verklaring ook zo gelezen worden dat eiser zijn familie in Irak niet zelf over zijn bekering heeft verteld, maar dat zijn familie het via zijn neven die naar Irak gingen, te weten is gekomen. Gelet op het voorgaande is van “tegenstrijdige verklaringen” in de zin dat eiser zowel heeft verklaard dat hij zelf over zijn bekering heeft verklaard, als dat zijn familie op de hoogte is gekomen van de bekering, geen sprake.
15.3.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de minister ook onvoldoende en niet juist heeft gemotiveerd dat een gebrek aan consistentie de geloofwaardigheid van eisers beweringen ondermijnt en het moeilijk maakt om de omstandigheden rondom eisers gestelde bekering en de reacties van zijn familie te beoordelen.
15.4.
Eiser heeft over zijn vrees voor zijn familie bij terugkeer naar Irak onder meer het volgende verklaard. Zijn moeder heeft gezegd dat zij eiser nooit gaat vergeven, behalve als hij Mekka bezoekt. Zijn oudste broer heeft gezegd dat eiser zijn broer niet meer is en zijn oudste zus wil hem niet meer spreken, enkel omdat hij christen is. [30] Eiser heeft verklaard dat hij denkt dat zijn familie hem zal vermoorden, omdat zij hem zien als afvallige. Dit is volgens eisers verklaringen in overeenstemming met hun godsdienst en hij heeft verklaard dat zijn familie alleen luistert naar de bevelen van de religieuze mannen. [31] Eiser heeft verklaard: “Mijn neef zei tegen mij: jouw broer is echt gek, hij zou jou ooit vermoorden.” [32] Eiser heeft, nadat de gehoormedewerker had aangegeven dat eisers verklaringen niet duidelijk waren, toegelicht: “Mijn neef heeft mij vanuit Irak gebeld om dit te zeggen.” Verder heeft eiser ook verklaard: “Mijn oom heeft ook contact opgenomen met mijn broer en hij zei: als hij terugkomt dan ga ik hem vermoorden.” [33] De rechtbank is van oordeel dat de minister zich gelet op voorgaande verklaringen ook onvoldoende en onjuist gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het onduidelijk blijft of de bedreigingen daadwerkelijk door eisers broer zijn geuit of slechts de interpretatie van zijn neef betreffen.
Compensatie verklaringen met kennis over geloof en religieuze activiteiten
16. De rechtbank overweegt dat de minister zijn standpunt over de geloofwaardigheid van de gestelde geloofsgroei, zoals ook ter zitting door de gemachtigde van de minister is bevestigd, met name heeft gebaseerd op eisers verklaringen. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat de minister kenbaar conform de werkinstructie heeft beoordeeld in hoeverre eisers kennis van het christendom en zijn religieuze activiteiten de door de minister als ontoereikende verklaringen aangemerkte verklaringen over eisers motieven voor en proces van bekering kunnen compenseren. De rechtbank wijst er in dit verband nog op, zoals eiser ook heeft gedaan, dat de Afdeling in de uitspraak van 28 september 2022 heeft overwogen dat het voorstelbaar is dat toegenomen kennis en activiteiten de uitingsvormen zijn van een voortgaand proces van bekering. [34]
Conclusie minister over geloofwaardigheid
17. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit een samenvattende conclusie heeft opgenomen: “Al met al wordt het asielmotief ongeloofwaardig geacht. Noch met de overgelegde documenten, noch met uw verklaringen hebt u overtuigend aangetoond dat er sprake is van een geloofsgroei. De inconsistenties en tegenstrijdigheden in uw verklaringen, gecombineerd met het ontbreken van concrete en geloofwaardige informatie over hoe uw geloofsontwikkeling zich heeft voltrokken, ondermijnen de geloofwaardigheid van uw motieven voor asiel. Hierdoor voldoet u niet aan de vereisten van artikel 31, zesde lid, onder c, VW.” Gelet op voorgaande overwegingen acht de rechtbank deze conclusie van de minister onvoldoende en niet goed gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

18. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit zoals hiervoor is overwogen, meerdere motiveringsgebreken bevat. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart daarom het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van de gebreken geen aanleiding om deze gebreken te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Het voorgaande betekent dat eiser gelijk krijgt.
19. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn beroep. Deze vergoeding stelt de rechtbank vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaak NL24.35411
6.ECLI:NL:RVS:2022:2713, rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4
7.Rapport van aanvullend gehoor van 14 juni 2021, pagina’s 5 tot en met 8, 12
8.Rapport van aanvullend gehoor van 14 juni 2021, pagina 7
9.Rapport van aanvullend gehoor van 14 juni 2021, pagina’s 8, 13 en 18
10.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 8
11.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 9
12.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 8
13.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 15
14.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 5 en 9
15.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 6
16.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 7
17.ECLI:NL:RVS:2022:2713, rechtsoverweging 4.7
18.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 6
19.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina’s 7 en 8
20.Bijlage Eerste verklaring over geloofsbeleving + groei, antwoord op vraag 13
21.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 11
22.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina’s 11 en 12
23.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 11
24.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 3
25.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 6
26.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 7
27.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina’s 16 tot en met 18
28.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 17
29.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 18
30.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 16
31.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 17
32.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 17
33.Rapport van gehoor opvolgende aanvraag van 21 augustus 2024, pagina 18
34.ECLI:NL:RVS:2022:2713, rechtsoverweging 4.5