ECLI:NL:RBDHA:2024:1819
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep ingetrokken na inwilligend besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van verzoeker, die een aanvraag had ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat heeft geleid tot het indienen van een beroep door verzoeker. Op 29 december 2023 heeft de Staatssecretaris echter alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag van verzoeker. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten, zoals geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de Staatssecretaris verzoeker tegemoet is gekomen door zijn aanvraag in te willigen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de geldende regels in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2024.