In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, had tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 17 september 2024, hield in dat de aanvraag buiten behandeling was gesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij het niet eens was met het besluit van de minister.
De zitting vond plaats op 28 oktober 2024, waar verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is het verzoek om voorlopige voorziening behandeld, samen met een andere zaak (NL24.37160). De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten en op dezelfde dag uitspraak gedaan in de andere zaak.
In de uitspraak van vandaag is geconcludeerd dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, omdat er al een uitspraak is gedaan op het beroep in de andere zaak. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier I. Wolthuis, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.