ECLI:NL:RBDHA:2024:1815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL23.32604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardige identiteit en gebrek aan risico bij terugkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1993, diende op 23 september 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 oktober 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 1 december 2023, waarbij de gemachtigde van de eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn, maar de eiser zelf niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht heeft afgewezen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de identiteit van de eiser niet geloofwaardig heeft kunnen achten, omdat de eiser in Spanje andere personalia heeft opgegeven dan in Nederland. Hoewel de staatssecretaris de afkomst en nationaliteit van de eiser als geloofwaardig beschouwt, is de identiteit ongeloofwaardig geacht. De rechtbank stelt vast dat de eiser geen overtuigende identificerende documenten heeft overgelegd en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de informatie die in het Eurodac-systeem is geregistreerd.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eiser bescherming kan vragen bij de Algerijnse autoriteiten, ondanks de vrees van de eiser voor vervolging. De rechtbank wijst erop dat de eiser zelf heeft verklaard dat hij in het verleden hulp heeft gekregen van de politie in Algerije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond, zonder dat de eiser recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32604
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: M. Gündogdu).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft op 23 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep1, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft gehad in Algerije met [A] . Eiser heeft aangifte tegen hem gedaan in 2013, waarna hij een gevangenisstraf heeft gekregen. Eiser vertrok in 2017 naar Europa, enkele dagen voor de vrijlating van [A] . Toen eiser in 2019 in Algerije terugkeerde, is [A]
1. Zaak 23.32605
[A] daar achter gekomen, en kreeg eiser ij opnieuw problemen. Hij werd gestoken en zijn winkel werd vernield. De politie raadde eiser aan om aangifte te doen, maar de zus van eiser dacht dat dat niet zou helpen. Eiser is daarop vertrokken uit Algerije.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: 1) Identiteit, nationaliteit en herkomst en 2) zijn problemen met [A] .
6. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het geloofwaardig is dat eiser afkomstig is uit Algerije en ook dat hij de Algerijnse nationaliteit bezit, maar de identiteit van eiser wordt niet geloofwaardig geacht. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van de identiteit sprake is van misleiding omdat eiser in Spanje doelbewust andere personalia heeft opgegeven. Dat eiser problemen heeft gehad met [A] wordt geloofwaardig geacht. De staatssecretaris neemt echter niet aan dat eiser bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM2.

Identiteit

7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij – net als in eerdere procedures – in Nederland zijn officiële persoonsgegevens heeft opgegeven. Ter onderbouwing van zijn identiteit heeft eiser in de onderhavige asielprocedure kopieën van diverse documenten overgelegd, waarin volgens hem zijn officiële persoonsgegevens vermeld staan. Eiser heeft aangegeven dat hij zal proberen om zo spoedig mogelijk originele identificerende documenten. Verweerder heeft de aanvraag gelet hierop volgens eiser in de verlengde asielprocedure moeten behandelen. Eiser had dan meer tijd gehad om de documenten te verzamelen en verweerder had deze documenten dan op echtheid kunnen laten controleren. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van misleiding.
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Voor dit oordeel heeft verweerder redengevend mogen vinden dat eiser in Spanje in 2017 andere personalia heeft opgegeven dan in Nederland. Dit wordt ook onderkend door eiser. Dat hij in 2021 in Spanje dezelfde personalia heeft opgegeven als nu in Nederland, doet daaraan niet af. Eiser heeft tot op heden geen documenten overgelegd die zijn identiteit onderbouwen, anders dan de gegevens van de asielaanvraag in Spanje. Dit terwijl eiser heeft verklaard dat hij een geboorteakte op zijn telefoon heeft staan3 en dat hij een paspoort heeft aangevraagd maar dat hij niet heeft gewacht om deze op te halen.4 De door eiser in deze procedure wel overgelegde documenten, zijn geen identificerende documenten. Eiser heeft verder geen verklaring gegeven waarom het voor hem niet mogelijk is om originele identificerende documenten te overleggen en het is verder ook niet gebleken dat eiser daartoe inspanningen heeft geleverd. Het is gelet hierop ook niet duidelijk welke documenten de staatssecretaris eventueel in de verlengde asielprocedure nog op echtheid had kunnen onderzoeken, zoals eiser stelt.
9. Daarnaast heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van misleiding in de zin van paragraaf C2/7.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) omdat eiser in Spanje een andere identiteit of nationaliteit
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Zie het verslag van nader gehoor van 9 oktober 2023, pagina 3.
4 Zie het verslag van nader gehoor van 9 oktober 2023, pagina 9.
heeft opgegeven, dan bij de IND. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)5 volgt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de informatie die andere landen in het Eurodac-systeem geregistreerd hebben. Nu eiser verschillende gegevens heeft opgegeven in Spanje en in Nederland is niet duidelijk wat zijn echte gegevens zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

3 EVRM risico bij terugkeer

10. Eiser voert aan dat verweerder het door hem gestelde risico bij terugkeer ten onrechte niet aannemelijk heeft gevonden. Het feit dat Algerije wordt gezien als een veilig land van herkomst neemt niet weg dat eiser persoonlijk gegronde redenen heeft voor zijn asielaanvraag. Eiser vreest bij terugkeer voor zijn leven omdat de Algerijnse autoriteiten hem niet effectief kunnen beschermen tegen wraak van [A] , Uit algemene bronnen is bekend dat corruptie in Algerije wijdverbreid is. Eiser voert aan dat hij geen hulp kan inroepen bij de Algerijnse autoriteiten. Integendeel, het inroepen van hulp zal ervoor zorgen dat eiser meer problemen zal krijgen. Er is door dit alles sprake van een gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
10. Naar oordeel van rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser bescherming in Algerije kan vragen. In de gehoren heeft eiser immers zelf verklaard dat de politie hem in 2013 en 2019 heeft bijgestaan en dat dit in 2013 ook heeft geleid tot de arrestatie van [A] . Eisers stelling dat de politie corrupt is maakt dit niet anders. Deze stelling is in het geheel niet onderbouwd. Ook heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat eiser zonder problemen elders in Algerije kan wonen. Eiser heeft dat desgevraagd zelf verklaard en ook verklaard dat zijn broer en zus zonder problemen elders zijn gaan wonen, terwijl de problemen met [A] juist samenhingen met zijn zus.6 Dat eiser verder aangeeft dat hij al eerder in Europa is geweest en hij het fijn vindt om daar zijn leven verder te gaan, maakt dat niet anders.7 In de stelling van eiser dat zijn problemen hem ook tot Spanje zijn gevolgd en zijn verwijzing hiertoe naar het aanmeldgehoor, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel.
11.1
Uit het aanmeldgehoor blijkt dat de man waar eiser voor vreest al in Spanje was en dat eiser daar via Facebook achter is gekomen. Verweerder heeft in redelijkheid overwogen dat hieruit niet blijkt dat deze man hem (namens [A] ) is achtervolgd vanuit Algerije. Bovendien heeft eiser in het verslag van het nader gehoor niets over verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
12. Het voorgaande betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht op grond van artikel ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw vanwege de misleiding ten aanzien van de identiteit van eiser ‘kennelijk ongegrond’ heeft verklaard.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:134 en van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3743.
6 Zie het verslag van nader gehoor van 9 oktober 2023, pagina 22.
7 Zie het verslag van nader gehoor van 9 oktober 2023, pagina 22.
Het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de vertrektermijn
13. Eiser stelt zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de vertrektermijn gelet op zijn aangevoerde beroepsgronden geen stand kunnen houden.
14. De rechtbank volgt eiser daarin niet. De gronden van eiser zijn in het voorgaande besproken en slagen niet. De aanvraag van eiser is terecht ‘kennelijk ongegrond’ verklaard. Op grond van artikel 62, tweede lid, onder b, Vw, kan een vertrektermijn onthouden worden: als de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.

Conclusie en gevolgen

15. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.