ECLI:NL:RBDHA:2024:18145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
C/09/673827 / JE RK 24-1825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2023. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen vanwege zorgen over de veiligheid van het kind, dat tijdelijk in een pleeggezin verblijft. De moeder van het kind, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, heeft meerdere keren hulp geweigerd en is niet in staat gebleken om voor haar kind te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling ingesteld van 25 oktober 2024 tot 11 januari 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, eveneens tot 11 januari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een onderzoek naar de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder aangekondigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/673827 / JE RK 24-1825
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
advocaat: mr. P.F.D.P. de Milliano te Katwijk.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 11 oktober 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 11 oktober 2024 tot 25 oktober 2024 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt ook de beschikking van 11 oktober 2024 mee in haar beoordeling.
1.3.
Op 24 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling
  • de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk.

2.Het verzoek

2.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De Raad maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] en vraagt zich af of de moeder in staat is te voorzien in de basisbehoeftes van [minderjarige] . De moeder heeft zich meerdere keren bij hulpverleningsinstanties gemeld, omdat zij met [minderjarige] op straat sliep. Zij heeft echter elke keer de aangeboden opvang voor haar en [minderjarige] afgewezen, omdat zij bij haar man wilde blijven. De Raad vindt het zorgelijk dat de moeder en haar man [minderjarige] bij diverse instanties lijken in te zetten om een vorm van hulp te krijgen. Nadat [minderjarige] is achtergelaten op het politiebureau en zij met spoed in een pleeggezin is geplaatst, heeft de Raad meermaals geprobeerd contact te krijgen met de moeder. Tot kort voor de zitting nam de moeder haar telefoon echter niet op. Hierdoor heeft nog geen contact kunnen plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige] . Toen de Raad wel contact met de moeder kreeg, hebben de moeder en haar man zich verbaal agressief gedragen richting de Raad. Het is daardoor lastig om te communiceren en tot samenwerking te komen. Hierdoor heeft er ook nog geen omgang tussen [minderjarige] en haar moeder plaats kunnen vinden sinds de uithuisplaatsing op 11 oktober 2024 en heeft de Raad nog geen onderzoek kunnen doen. De voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn noodzakelijk om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen en om onderzoek te doen naar de opvoedsituatie. Ook zal de Raad onderzoeken of er een mogelijkheid is om [minderjarige] bij de oma moederszijde op te vangen.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder is van mening dat zij zelf voor [minderjarige] kan zorgen. Zij wacht op een nieuw identiteitsbewijs. Zolang zij deze niet heeft, kan zij nog geen baan vinden. De moeder zal een baan en woonruimte zoeken en er alles aan doen om voor [minderjarige] te kunnen zorgen. De moeder heeft verder naar voren gebracht dat zij [minderjarige] graag wil zien.
3.2.
De gecertificeerde instelling staat achter het verzoek van de Raad. De jeugdbeschermer heeft ter zitting aangevuld dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij verblijft bij ervaren pleegouders en slaapt en eet goed. De jeugdbeschermer heeft daarnaast naar voren gebracht dat de pleegmoeder symptomen heeft waargenomen bij [minderjarige] waaruit blijkt dat zij te weinig eten heeft gehad. Ook heeft de pleegmoeder zorgen geuit over de hygiëne van de kinderwagen en flesjes van [minderjarige] .

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
4.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] een kwetsbare baby is die volledig afhankelijk is van haar verzorgers. De moeder is op dit moment echter niet in staat deze zorg op zich te nemen, omdat zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Bovendien heeft de moeder meerdere keren het aanbod voor opvang van haar en [minderjarige] afgewezen, omdat zij samen met haar man, mogelijk de vader van [minderjarige] , wilde blijven en dat niet kon tezamen met [minderjarige] . Uit de stukken komt naar voren dat de moeder met [minderjarige] daardoor ook een periode op straat heeft geleefd. Uiteindelijk heeft dit alles er toe geleid dat de moeder [minderjarige] heeft achtergelaten op het politiebureau. Deze onrustige en onveilige omstandigheden in haar nog korte leven zijn een bedreiging voor een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] . Zij heeft een veilige, rustige en stabiele omgeving nodig om zich goed te ontwikkelen en de zorg te krijgen die zij nodig heeft. De kinderrechter overweegt dat een uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg daarvoor op dit moment noodzakelijk is. [minderjarige] doet het goed in het pleeggezin waar zij verblijft. Er is ruimte en gelegenheid voor contact tussen de moeder en [minderjarige] , maar de moeder moet dan wel bereikbaar zijn voor hulpverlening. Bovendien wordt van de moeder en haar man verwacht dat zij hun houding en gedrag richting hulpverlening aanpassen en de hulpverlening op een nette manier te woord staan. Dit is niet alleen in hun eigen belang, maar belangrijker, in het belang van [minderjarige] . In de komende periode moet in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling onderzoek worden gedaan naar de opvoedsituatie bij en de opvoedvaardigheden van de moeder. Daarnaast moet duidelijkheid komen over wie de vader van [minderjarige] is. Het is ook van belang dat onderzocht wordt of [minderjarige] bij de oma moederszijde zou kunnen verblijven.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 25 oktober 2024 tot 11 januari 2025;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 11 januari 2025 tot 11 januari 2025;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024 door
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter, in aanwezigheid van M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 4 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.