In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2023. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen vanwege zorgen over de veiligheid van het kind, dat tijdelijk in een pleeggezin verblijft. De moeder van het kind, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, heeft meerdere keren hulp geweigerd en is niet in staat gebleken om voor haar kind te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling ingesteld van 25 oktober 2024 tot 11 januari 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, eveneens tot 11 januari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een onderzoek naar de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder aangekondigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.