ECLI:NL:RBDHA:2024:18119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
NL24.3303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Libische eiser met bedreigingen door stam in Libië

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Libische nationaliteit en geboren in 1981, heeft op 22 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 9 januari 2024 afgewezen als ongegrond. Eiser stelt dat hij bedreigd is door de stam [naam stam] in Libië, wat hem heeft gedwongen te vluchten. De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank concludeert dat de minister de verklaringen van eiser over de bedreigingen door de stam niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn leven in gevaar is door de stam, en de minister heeft terecht opgemerkt dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag blijft bestaan. De minister wordt veroordeeld tot betaling van €1.750,- aan proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981. Hij heeft op 22 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 9 januari 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. In Libië vinden al jarenlang gevechten plaats tussen verschillende stammen en milities. Eiser is door de stam [naam stam] aangevallen in zijn woonplaats in Libië en daarbij is de woning van zijn familie verwoest. Hij is bedreigd met de dood vanwege zijn verblijf in Murzuq en vanwege de activiteiten van zijn oom. In februari 2019 is eiser door het Rode Kruis geëvacueerd van Murzuq naar Sabha vanwege de gevechten die plaatsvonden tussen verschillende milities. Tijdens zijn verblijf in Sabha is eiser telefonisch bedreigd en zijn eiser en een neef van hem beschoten door personen in een geblindeerde auto. Vervolgens is hij naar Tripoli gegaan waar hij sinds 2020 geen persoonlijke problemen heeft ondervonden. Bij terugkeer naar Libië vreest eiser gedood te worden door verschillende milities en stammen die in het land actief zijn. De broer van eiser heeft in juni 2020 namens eiser aangifte gedaan van diefstal van en brandstichting in de woning van eiser in Murzuq, en dat eiser in dat verband is bedreigd.
Het bestreden besluit
5. De minister stelt zich op het standpunt dat eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De verklaringen van eiser over de persoonlijke bedreigingen door de stam [naam stam] worden door de minister ongeloofwaardig geacht. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag als ongegrond wordt afgewezen.
Heeft de minister de verklaringen van eiser over de persoonlijke bedreigingen door [naam stam] ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn verklaringen over de bedreigingen door [naam stam] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij heeft namelijk niet tegenstrijdig verklaard over deze bedreigingen. De broer van eiser heeft weliswaar de naam van [naam stam] niet expliciet genoemd in zijn aangifte, maar uit de inhoud van het proces-verbaal kan wel worden afgeleid dat hij met de term ‘gewapende bendes’ doelde op deze stam. Uit angst voor represailles durfde zijn broer de [naam stam] in eerste instantie niet bij naam te noemen, maar op 14 februari 2024 heeft hij een aanvullende aangifte ingediend waarin hij de stam en de leden expliciet bij naam noemt.
Daarnaast stelt eiser dat zijn oom een zeer bekend persoon in de stad Murzuq is en dat hij lid is van de Commissie van Nationale Verzoening. Eiser is door de rol van zijn oom in de negatieve belangstelling van de [naam stam] komen te staan waardoor hij noodgedwongen moest vluchten. Eiser wijst op het Algemeen Ambtsbericht [2] waaruit blijkt dat mensenrechtenverdedigers en mensen die om politieke redenen zijn gearresteerd in Libië geen eerlijk proces hebben. Iemand kan in problemen raken als hij een familielid heeft die politiek actief is voor de oppositie of als hij een persoon kent met oppositionele opvattingen. Eisers oom wordt door de [naam stam] gezien als een opponent die uitgeschakeld moet worden. Eiser wordt vanwege de familieband met zijn oom ook als een tegenstander gezien die uitgeschakeld moet worden.
Verder is eiser van mening dat hij ook niet tegenstrijdig verklaard heeft over de voorvallen in Murzuq. Enerzijds had eiser te maken met de algehele onveilige situatie in Murzuq die het Rode kruis heeft doen besluiten om mensen uit de stad te doen evacueren. Anderzijds had eiser ook persoonlijk te maken met gewapende milities in Murzuq. Deze twee situatie dienen van elkaar te worden onderscheiden. Door deze gebeurtenissen als één te beschouwen ontstaat ten onrechte de indruk dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard.
Ook over de telefonische bedreigingen heeft eiser niet tegenstrijdig verklaard. Bij het opnemen van de telefoon heeft de beller immers altijd kort de gelegenheid om zijn bedreigingen te uiten. Dat eiser de telefoon ophing als hij de bedreigingen hoorde doet hier niet aan af.
Tot slot heeft eiser ook niet tegenstrijdig verklaard over het schietincident in Sabha. Niet valt in te zien dat de minister stelt dat de aanval niet op hem persoonlijk gericht was, nu er geen andere mensen in eisers buurt stonden.
6.1.
De minister heeft op de zitting de tegenwerping over de tegenstrijdigheid tussen eisers verklaring over de telefonische bedreigingen en de verklaring van eisers broer over de bedreigingen via sociale media laten vallen. Omdat dit element in het bestreden besluit ten onrechte wel aan eiser is tegengeworpen oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit op dit punt een gebrek in de motivering bevat en voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de verklaringen van eiser over de bedreigingen door de [naam stam] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De minister heeft bij de beoordeling niet ten onrechte betrokken dat eiser onvoldoende heeft toegelicht dat hij persoonlijke problemen met de [naam stam] heeft ondervonden. Dat eiser twee afzonderlijke incidenten in Murzuq heeft genoemd doet er niet aan af dat eiser tot drie keer toe heeft verklaard dat hij door het Rode Kruis is geëvacueerd, terwijl in het proces-verbaal van aangifte staat dat hij zou zijn bedreigd door de [naam stam] en om deze reden zijn huis heeft verlaten. De minister heeft dit terecht tegenstrijdig en niet overtuigend geacht.
De minister werpt eiser terecht tegen dat de broer van eiser in het proces-verbaal niet weet te noemen wie eiser heeft bedreigd, terwijl eiser aangeeft dat de hele familie is bedreigd door de [naam stam]. Ook heeft de minister het bevreemdend mogen vinden dat eisers broer wel een proces-verbaal zou laten opmaken terwijl hij tegelijkertijd bang zou zijn voor represailles. Hierbij heeft de minister ook mogen betrekken dat de aangifte ruim vijf jaar na de gestelde incidenten op verzoek van eiser is opgesteld door agenten die geen getuigen waren van de gebeurtenis. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring. Verder is ook het proces-verbaal ingediend nadat het gehoor van eiser had plaatsgevonden. De minister heeft er terecht op gewezen dat het verklaringen betreft die nog niet onafhankelijk zijn onderzocht. Daarnaast heeft de minister terecht tegenstrijdig geacht dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij ook in Tripoli persoonlijk is achtervolgd [3] , terwijl eiser ook heeft verklaard dat hij in Tripoli geen problemen heeft ondervonden [4] .
Verder heeft de minister eiser mogen tegenwerpen dat hij niet duidelijk heeft gemaakt wat de activiteiten van zijn oom precies inhouden en dat onbekend is wie zijn oom precies is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn oom aangemerkt dient te worden als mensenrechtenverdediger, onafhankelijk journalist of dat hij is gearresteerd vanwege politieke redenen zoals bedoeld in het Algemeen Ambtsbericht. De minister heeft het daarnaast niet ten onrechte enigszins vreemd gevonden dat uit eisers verklaringen blijkt dat zijn oom als doelwit van de [naam stam] nog in Libië verblijft, terwijl eiser als indirect doelwit is gevlucht. Ook heeft de minister hierbij terecht betrokken dat de enige link die eiser met zijn gestelde oom legt de familieband is, maar dat alleen deze familieband onvoldoende is om de gestelde problemen geloofwaardig te achten. Daarnaast heeft de minister er terecht op gewezen dat de overgelegde foto van eisers gestelde oom niet leidt tot een ander oordeel, aangezien onduidelijk wie de persoon op de foto is en deze foto niks zegt over de oom van eiser, of de activiteiten van de oom.
De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat eisers verklaring dat er tijdens het schietincident in Sabha in 2019 geen andere mensen in zijn buurt stonden onvoldoende is om te concluderen dat de aanval inderdaad persoonlijk was. Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser niet heeft kunnen verklaren over de exacte datum van het schietincident. Van eiser mag wel verwacht worden dat hij concrete informatie over het incident kan verschaffen aangezien het een dermate ingrijpende gebeurtenis in zijn leven zou zijn. De minister heeft daarnaast niet ten onrechte in de beoordeling meegenomen dat het gelet op de verklaringen van eiser over de afstand en de geblindeerde ramen, niet te constateren is dat het om leden van de [naam stam] zou gaan.
6.3.
Eiser heeft de gronden van beroep op een later moment aangevuld met een aantal documenten en bijbehorende Nederlandse vertalingen. Dit betreft een kopie van de identiteitskaart van zijn oom, een schriftelijke verklaring van zijn oom dat eiser en andere familieleden te maken hebben gehad met brandstichting, onderdrukking, geweld en bedreigingen met de dood door de [naam stam] en een akte van overlijden van de zoon van eisers oom. De minister heeft op de zitting op deze documenten gereageerd. De minister heeft er terecht op gewezen dat een kopie van de identiteitskaart van eisers oom nog niks zegt over de activiteiten die zijn oom verricht zou hebben. Verder heeft de minister niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat de verklaring van zijn oom op een later tijdstip is opgesteld. Hierdoor kan niet worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van deze verklaring en kan hieraan niet de waarde toegekend worden die eiser eraan gehecht wil zien. Tot slot heeft de minister er terecht op gewezen dat uit de overlijdensakte van de zoon van eisers oom niet blijkt dat hij is geëxecuteerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat de minister op de zitting de tegenwerping over de tegenstrijdigheid tussen eisers verklaring over de telefonische bedreigingen en de verklaring van eisers broer over de bedreigingen via sociale media heeft laten vallen. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten [5] , omdat de overige tegenwerpingen gelet op hetgeen overwogen in 6.2 en 6.3 de rechterlijke toets doorstaan. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat het laten vallen van dit ene element onverlet laat dat de overige tegenwerpingen voldoende zijn om het besluit te kunnen dragen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.
7.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt €1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot betaling van €1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Algemeen Ambtsbericht Libië, februari 2023.
3.Rapport nader gehoor 25 april 2023, pagina 14.
4.Rapport nader gehoor 25 april 2023, pagina 21.
5.Zoals bedoeld in artikel 8:72, derde lid, onder a van de Awb.