ECLI:NL:RBDHA:2024:18070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
09/091801-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met verwerping van beroep op psychische overmacht en putatief noodweer

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1961 te Turkije, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op [datum] 2024, waarbij de verdachte de [slachtoffer] met een mes in de onderrug stak en met een stofzuigerstang sloeg. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie, mr. H. Mol, de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde heeft gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld om de dood van het slachtoffer te veroorzaken, maar wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht en putatief noodweer verworpen, omdat niet is aangetoond dat de verdachte in een noodsituatie verkeerde of dat er sprake was van een buitengewone drang. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.500,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-091801-24
Datum uitspraak: 5 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] (Turkije),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 september 2024 en 8 oktober 2024 en is gesloten op de pro forma zitting van 22 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.J. Fakiri naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [datum] 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in zijn (onder)rug heeft gestoken en/of met een stofzuigerstang (in zijn richting) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes in zijn (onder)rug heeft gestoken en/of met een stofzuigerstang (in zijn richting) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Op specifieke standpunten zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Op specifieke verweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- 2024084022, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 155).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op [datum] 2024, voor zover inhoudende (p.9-11):
Op zaterdag [datum] 2024 was ik op de [straatnaam] in Den Haag.
Ik hoorde dat vanaf het balkon werd geroepen. Ik herkende deze stem als de stem van mijn schoonvader ( [de verdachte] ). Ik zag dat [de verdachte] met een stok in zijn rechterhand op mij af kwam lopen. Ik zag vervolgens dat [de verdachte] een mes uit zijn achterzak pakte. Ik zag vervolgens dat [de verdachte] een zwaaiende beweging richting mij maakte met dit mes. Vervolgens voelde ik iets tussen mijn billen. Ik bracht mijn hand hiernaartoe en keek vervolgens naar mijn hand. Ik zag direct dat mijn hand onder het bloed zat. Ik heb vervolgens direct 112 gebeld om te zeggen dat ik was gestoken
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 maart 2024, voor zover inhoudende (p.14-15):
Op [datum] 2024 was ik, verbalisant, binnen Den Haag. Ik hoorde dat er op de [straatnaam] een steekpartij had plaatsgevonden.
Ik stapte uit mijn voertuig en zag dat er een man op mij af kwam lopen. Ik zag dat deze man bloed aan zijn handen had. Ik zag dat het bloed stroomde door zijn kleding richting zijn schoenen. Ik zag dat er in de joggingsbroek aan de achterzijde een klein gaatje zat. Ik zag dat uit dit gaatje in de broek bloed stroomde.
Vervolgens trok ik de broek van het slachtoffer een klein beetje naar beneden om te
kijken waar de steekwond zat. Ik zag dat er veel bloed tussen de bilnaad van het
slachtoffer zat.
Toen wij in de ambulance waren vroeg ik aan het slachtoffer, die weer bij kennis was, wie de verdachte was van de steekpartij. Ik hoorde hem vervolgens zeggen dat dit [de verdachte] betrof.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 16 maart 2024, voor zover inhoudende (p.42-45):
Ik zag dat de man een stok in zijn linkerhand had. Ik zag dat de man met de stok een zwaaiende beweging maakte naar de jongen. Ik zag dat de jongen geraakt werd.
Ik zag dat de man een mes had in zijn rechterhand. Op het moment dat de jongen zich omdraaide werd hij gestoken ter hoogte van zijn stuitje.
De stok leek op een stofzuigerstang. Het was een grijze/aluminimum stang van ongeveer een meter lang.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 18 maart 2024, voor zover inhoudende (p.66):
Hij had zo’n zilverkleurige stofzuigerstang in zijn hand en rende op ons af. Hij sloeg [voornaam slachtoffer] met die stok. Toen draaide [voornaam slachtoffer] zich om, om weg te rennen, en stak die oudere man hem in de rug. Dat was ergens in zijn onderrug of zijn kont ofzo.
5.
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgesteld door traumachirurg J.M. Hoogendoorn op 20 maart 2024, voor zover inhoudende (p.123):
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornaam slachtoffer]
Uitwendig waargenomen letsel:
Steekwond naast de anus (ongeveer 2-3cm, fors diep, net langs de endeldarm), veel uit gebloed
Er is sprake van ernstig uitwendig bloedverlies.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) op [datum] 2024 naar de woning van de ex-vrouw van de verdachte in Den Haag is gegaan om zijn jarige dochter te zien. De verdachte is die woning uit gekomen en heeft [slachtoffer] op straat geslagen met een stofzuigerstang en met een mes in de onderrug gestoken.
De vraag is of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet had op de dood van [slachtoffer] (primair), dan wel op het hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (subsidiair). Van opzet in voorwaardelijke zin is sprake als de kans op een bepaald gevolg – in dit geval de dood of zwaar lichamelijk letsel – aanmerkelijk is en de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Poging tot moord/doodslag?
De rechtbank ziet onvoldoende bewijs in het dossier dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van vol opzet en dat evenmin sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer] . Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen dodelijk had kunnen aflopen. Uit de plaats waar de verdachte de steekwond heeft toegebracht kan dat – anders dan bijvoorbeeld bij het toebrengen van een steekwond in de linkerborstkas – niet worden afgeleid. Dat de verdachte ongecontroleerd en ongericht heeft uitgehaald, zoals de officier van justitie heeft betoogd, volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin uit het dossier. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Poging tot zware mishandeling?
De volgende vraag is daarmee of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachte uit het huis is gekomen, de trap af is gelopen en achter [slachtoffer] aan is gegaan, hem heeft geslagen met een stofzuigerstang en vervolgens met een mes net boven zijn bilspleet heeft gestoken. Door deze messteek was sprake van een steekwond naast de anus van ongeveer twee a drie centimeter diep net langs de endeldarm, als gevolg waarvan [slachtoffer] veel bloed heeft verloren.
De rechtbank is van oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel, bij het steken met een mes in de onderrug, in de bil (zoals de verdachte heeft gedaan bij [slachtoffer] ) naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. In de (nabijheid van de) bil bevinden zich de kringspier, sluitspier, endeldarm, zenuwen, slagaderen en diverse bloedvaten die bij beschadiging door een steekwond, zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren. De rechtbank is van oordeel dat het steken met een mes in de bil naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van tegenaanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Integendeel, de verdachte heeft [slachtoffer] na het steken gewond en ernstig bloedend achtergelaten. Dat maakt dat de rechtbank de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen acht.
Voorbedachten rade?
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte voorbereidingen heeft getroffen of een plan heeft gemaakt om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onderdeel voorbedachte raad.
Eindconclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het onderdeel voorbedachte raad.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op [datum] 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes in zijn onderrug heeft gestoken en met een stofzuigerstang heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem (primair) een beroep op psychische overmacht dan wel (subsidiair) een beroep op putatief noodweer toekomt.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op psychische overmacht dan wel op putatief noodweer niet slaagt.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Psychische overmacht
Een beroep op psychische overmacht kan, volgens vaste jurisprudentie, alleen dan slagen indien sprake is geweest van een buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefte te bieden. Aan de voorwaarden voor het aannemen van psychische overmacht wordt niet snel voldaan.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] (zijn ex-schoonzoon) al langere tijd zeer moeizaam verliep en dat er voortdurend conflicten waren, met name om de (klein-)kinderen die bij de verdachte en diens ex-vrouw wonen. Maar niet aannemelijk is geworden dat deze conflicten uitsluitend of voornamelijk aan [slachtoffer] te wijten waren.
Dat [slachtoffer] de verdachte of zijn familie op [datum] 2024 met de dood heeft bedreigd is evenmin aannemelijk geworden. Geen van de vele omstanders heeft een doodsbedreiging gehoord. Zelfs de ex-vrouw van de verdachte heeft daarover niet verklaard. Niet duidelijk is geworden waarom de verdachte deze keer niet in staat was in de woning de komst van de door zijn zoon gebelde politie af te wachten, zoals hij al vaker had gedaan. Van een (andere) van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden is evenmin gebleken. Alles bij elkaar is daarmee niet aannemelijk geworden dat een situatie van psychische overmacht is ontstaan. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op psychische overmacht.
Putatief noodweer
Van putatief noodweer is, ook weer volgens vaste jurisprudentie, sprake wanneer de verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich moest verdedigen, bijvoorbeeld omdat de verdachte zich dreigend gevaar heeft ingebeeld. Daarbij geldt dat een beroep op putatief noodweer alleen kan slagen wanneer de verdachte verschoonbaar heeft gehandeld ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. De vergissing die de verdachte heeft begaan toen hij zich wilde verweren moet begrijpelijk zijn voor een objectieve waarnemer.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie van putatief noodweer zich hier niet voordoet, omdat niet duidelijk is geworden tegen welk gevaar de verdachte zichzelf of zijn ex-vrouw meende te moeten verdedigen, maar hij juist zelf de confrontatie heeft opgezocht door de woning te verlaten, de straat op te gaan en [slachtoffer] achterna te rennen met een stofzuigerstang en een mes. Dat betekent dat de rechtbank ook het beroep op putatief noodweer verwerpt.
Conclusie
Omdat er ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde een contactverbod. Hij heeft gevorderd dat deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij strafoplegging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn ex-schoonzoon, de vader van de kleinkinderen van de verdachte. Die betreffende dag vierde de kleindochter van de verdachte (en dus de dochter van [slachtoffer] ) haar verjaardag. [slachtoffer] kwam langs om haar te zien. In de onenigheid die volgde werd de verdachte kennelijk dusdanig woedend dat hij de woning uit is gegaan, [slachtoffer] op straat achterna is gerend en hem vervolgens met een stofzuigerstang heeft geslagen. [slachtoffer] probeerde zich aan de situatie te onttrekken door van de verdachte weg te lopen, waarna de verdachte hem met een mes in de onderrug heeft gestoken. De verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens gewond achtergelaten en is weer de woning ingegaan.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn ex-schoonzoon. Hij heeft bij [slachtoffer] pijn en letsel veroorzaakt, waar [slachtoffer] tot op de dag van vandaag nog hinder van ondervindt, en heeft hem angst aangejaagd, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring en uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Daar komt bij dat een feit als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Dat geldt te meer als zo’n feit midden op de dag en op de openbare weg wordt gepleegd, zoals hier het geval was. Veel mensen hebben het zien gebeuren.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 1 oktober 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 13 juni 2024, waaruit volgt dat er al langere tijd problemen bestaan tussen de verdachte, zijn ex-vrouw, zijn dochter en haar ex-partner ( [slachtoffer] ). De problemen zouden zijn gelegen in de omgang van [slachtoffer] met de dochter en de twee kleinkinderen van de verdachte en zijn ex-vrouw. De reclassering adviseert de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, omdat daar volgens de reclassering mogelijk een beschermende werking vanuit zou kunnen gaan.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een vrijheidsbeneming van na te melden duur.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In dit geval acht de rechtbank strafverzwarend dat de verdachte het feit overdag en op straat heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat het feit zich in familiaire sfeer heeft afgespeeld. Tot slot weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn strafbare gedrag en de schuld volledig bij [slachtoffer] heeft gelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. Om een stevige stok achter de deur te bieden zal de rechtbank een deel van die gevangenisstraf, namelijk zes maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Dit laatste om de verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst andere keuzes moet maken als zijn ex-schoonzoon langskomt om zijn kinderen te zien of op te halen. De rechtbank ziet geen aanleiding om als bijzondere voorwaarde een contactverbod op te leggen. Een dergelijk verbod is naar het oordeel van de rechtbank praktisch gezien niet uitvoerbaar gelet op omgang tussen [slachtoffer] en zijn kinderen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een bedrag van € 6.081,- gevorderd als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Volgens de raadsman dient de vordering dan ook in zijn geheel te worden afgewezen dan wel dat worden gematigd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Eigen schuld verweer
Namens de verdachte is aangevoerd dat de benadeelde partij ook eigen schuld heeft aan wat tussen hen is voorgevallen. Dit beroep kan slagen als de door de benadeelde partij geleden schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan die partij kan worden toegerekend.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van eigen schuld van de zijde van de benadeelde partij die zou moeten leiden tot het afwijzen dan wel matigen van de vordering. Dat de benadeelde partij op [datum] 2024 naar de woning van de ex-vrouw van de verdachte (waar de verdachte op dat moment ook was) is gegaan om zijn dochter te zien vanwege haar verjaardag, maakt niet dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Dat geldt evenmin voor de spanningen die kennelijk al langer bestonden tussen de verdachte en het slachtoffer. Dit is geen excuus om de benadeelde partij vervolgens met een stofzuigerstang te slaan en met een mes in de onderrug te steken.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden van die schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 2.500,-. Daarbij is gelet op de aard en ernst van het letsel en op hetgeen in soortgelijke zaken aan schadevergoeding is toegekend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van [datum] 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
[datum] 2024, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6(
ZES)
MAANDEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de schorsing van de voorlopige hechtenis eindigt van rechtswege met dit vonnis;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf [datum] 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf [datum] 2024 aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.W. Zijlstra, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2024.