ECLI:NL:RBDHA:2024:18058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
09/216780-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortgezette handeling opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en eenvoudig witwassen

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die op 4 juli 2024 te Leiden verdovende middelen heeft verhandeld en een geldbedrag van 2.975 euro heeft gewitgewassen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 16 oktober 2024, waar de officier van justitie mr. B. Verheesen en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.A. Dijk, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van het telen, bereiden, verkopen en vervoeren van harddrugs, alsook van het witwassen van het geld dat hij uit deze activiteiten had verkregen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk harddrugs heeft vervoerd en voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in deze middelen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat het geldbedrag van 2.975 euro, dat in de woning van de verdachte werd aangetroffen, afkomstig was uit criminele activiteiten. De verdediging heeft betoogd dat het geld een legale herkomst had, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen op basis van de bewijsvoering.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder mobiele telefoons en het geldbedrag, behandeld in de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/216780-24
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [plaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [inrichting] , locatie [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Verheesen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A. Dijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt er - kort gezegd - van verdacht dat hij:
  • op of omstreeks 4 juli 2024 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk verdovende middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I geteeld / bereid / bewerkt / verwerkt / verkocht / afgeleverd / verstrekt / vervoerd / aanwezig heeft gehad;
  • op of omstreeks 4 juli 2024 te Leiden voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs heeft getroffen;
  • op of omstreeks 4 juli 2024 2.975 euro heeft witgewassen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat een aantal bestanddelen niet kunnen worden bewezen.
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit, aangezien de strafbepaling 10a Opiumwet volgens de verdediging niet bedoeld is voor deze situatie. Volgens de verdediging is er sprake van een voltooid feit.
Verder heeft de raadsvrouw namens de verdachte vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde bepleit, aangezien het geld van de verdachte een legale herkomst heeft.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage 2opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de verdachte harddrugs aanwezig heeft gehad en dat hij met die harddrugs een feit als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet heeft voorbereid.
Ten aanzien van feit 1 zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het bestandsdeel medeplegen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] .
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3
Onder feit 3 is het witwassen van 2.975,- euro tenlastegelegd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er 2.575,- euro is aangetroffen in een kluis in de slaapkamer van de verdachte en 400,- euro in een potje in diezelfde slaapkamer.
De verdediging heeft betoogd dat het geld een legale herkomst heeft, namelijk dat het geld door de verdachte verdiend is met gokken. De verdachte heeft verklaard dat hij een gokverslaving heeft. Gesteld is dat de verdachte op 22 juni 2024 door gebruikmaking van een account van een vriend een bedrag van 4.000,- euro heeft gewonnen. Zijn vriend zou 3.000,- euro voor hem contant hebben opgenomen. De verdediging heeft ten bewijze hiervan whatsappgesprekken met deze vriend en bankafschriften overgelegd.
De rechtbank heeft in dit verband geconstateerd dat nergens uit blijkt dat de verdachte op de eerdergenoemde datum een bedrag heeft gewonnen en hij dit geld contant zou hebben ontvangen van zijn vriend. Wat hiervan ook zij, uit het dossier komt, zoals nader te overwegen, naar voren dat de verdachte zich gedurende enige tijd bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs. Het valt aan te nemen dat hij uit die handel enig financieel voordeel heeft genoten. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij de straathandel in harddrugs nagenoeg uitsluitend in contanten wordt afgerekend. Uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 45-46) blijkt dat verbalisanten de verdachte herkennen en dat hij met een plastic wit tasje met rode opdruk in zijn handen loopt richting het portiek. Hij legt dit tasje in de brievenbus. In de brievenbus worden drugs aangetroffen. Op de terechtzitting heeft de verdachte bekend dat de drugs in de brievenbus van hem zijn. De verdachte heeft de 2.975,- euro dus hoogstwaarschijnlijk verdiend met drugshandel. Daarmee staat vast dat het onder verdachte aangetroffen geld in elk geval gedeeltelijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of zij op grond van de tekst van de tenlastelegging tot bewezenverklaring kan komen van eenvoudig witwassen, als bedoeld in artikel 420bis.1 Wetboek van Strafrecht (Sr), aangezien in de tenlastelegging ontbreekt dat het geldbedrag afkomstig was uit enig “(eigen)” misdrijf.
De rechtbank Amsterdam heeft op 19 maart 2024 [1] gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet aanpassing witwasregeling geoordeeld dat artikel 420bis.1 Sr de witwasbepaling van 420bis Sr aanvult. Het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf kan ook worden bestraft als vorm van witwassen zonder de vaststelling van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. De vermelding in de tenlastelegging dat het gaat om een
eigenmisdrijf is hierbij niet vereist. Dit moet dan worden gekwalificeerd als eenvoudig witwassen (artikel 420bis.1 Sr).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een geldbedrag van in totaal 2.975,- euro dat afkomstig was uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, te weten drugshandel. De rechtbank zal eenvoudig witwassen van dit geldbedrag bewezen verklaren.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 4 juli 2024 te Leiden opzettelijk heeft vervoerd,
- 42,2 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, en
- 76,5 gram, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde
cocaïne enMDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
2
hij op 4 juli 2024 te Leiden, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld inde bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen
- een geldbedrag van 2975 euro, en
- een telefoon, en
- 42,2 gram cocaïne en 76,5 gram MDMA,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3
hij op 4 juli 2024, te Leiden een geldbedrag van 2975 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en inschrijving in het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht een kortere gevangenisstraf op te leggen dan de verdachte thans reeds in voorlopige hechtenis heeft vastgezeten, te weten een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van het voorarrest. De verdediging heeft verzocht geen voorwaardelijke straf op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht aan een op te leggen voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van handelshoeveelheden harddrugs, het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs en eenvoudig witwassen van 2.975 euro.
Harddrugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving. De handel erin en het gebruik ervan gaan gepaard met diverse vormen van zware criminaliteit. Het handelen van verdachte is hierin een onmisbare schakel geweest. Deze strafbare gedragingen dienen dan ook te worden bestreden. Daarnaast houdt de verdachte met zijn handelen de drugsverslaving van anderen in stand.
Door het witwassen van uit eigen criminele activiteiten ontvangen gelden heeft verdachte geld met een criminele herkomst aan het zicht van justitie onttrokken. Een dergelijk witwasfeit is verwerpelijk en heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel economische verkeer.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 oktober 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder is veroordeeld tot een taakstraf voor Opiumwetfeiten, namelijk op 14 juni 2024. Deze veroordeling is onherroepelijk. Daarvoor, op 23 december 2021, is de verdachte tot deels voorwaardelijke jeugddetentie veroordeeld ter zake van onder meer witwassen. Ook in dat opzicht is er dus sprake van recente recidive.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 10 oktober 2024, waaruit volgt dat sprake is van (verslavings)problematiek en van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Daarnaast adviseert de reclassering bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en inschrijving in het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS).
De op te leggen straf
De eis van de officier van justitie ten aanzien van de feiten 1 en 2 is gebaseerd op de richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs, van het Openbaar Ministerie. Op het vervoeren van 50 tot en met 200 gram harddrugs staat volgens die richtlijn een gevangenisstraf van 3 maanden voor een first offender en een gevangenisstraf van 4 maanden bij recidive. In dit geval acht de officier strafverhogend dat er sprake is van recidive. De rechtbank heeft tevens gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Op het vervoeren van 100 tot 150 gram harddrugs staat een gevangenisstraf van 6 weken. Hierbij is echter geen rekening gehouden met recidive, waar bij deze verdachte wel sprake van is. Zij acht voor beide feiten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie de richtlijn voor strafvordering witwassen van het Openbaar Ministerie als vertrekpunt genomen. Hieruit volgt dat voor een bedrag tot 5.000,- euro een taakstraf van 50 uren dient te worden gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan – het gaat immers naar alle waarschijnlijkheid om de winst uit handel in harddrugs – een taakstraf niet aan de orde is, ook niet in combinatie met een gevangenisstraf. Zij zal daarom, alles overwegende, voor dit feit een gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen.
In totaal wordt de verdachte dus veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als
bijlage 3aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2, 3 en 4 (IPhone 12) genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en dat de onder 5 (IPhone 15) en 6 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte [verdachte] .
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de voorwerpen genoemd onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5 en 6.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 (IPhone 12) genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar omdat met betrekking tot deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan [verdachte] gelasten van de op de beslaglijst onder 5 en 6 genoemde voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 56, 57, 60, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
de voortgezette handeling van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
ten aanzien van feit 3:
eenvoudig witwassen
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier (4) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de inbeslaggenomen goederen:
verklaart verbeurd de op de beslaglijst (
bijlage 3) onder 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:
400,- euro (goednummer: PL1500-2024178582-3168397);
2.575,- euro (goednummer: PL1500-2024178582-3168387);
354,75 euro (goednummer: PL1500-2024178582-3168300);
mobiele telefoon (goednummer: PL1500-2024178582-3168312, IPhone 12);
gelast de teruggave aan [verdachte] van de op de beslaglijst onder 5 en 6 genoemde voorwerpen, te weten:
5. mobiele telefoon (goednummer: PL1500-2024178582-3168310, IPhone 15);
6. personenauto (goednummer: PL1500-2024178582-3157076, Opel bouwjaar 2008).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Burgers, voorzitter,
mr. E. Rabbie, rechter,
mr. T. Ketelaars, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander en mr. S.A.E. Tesson, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2024.
Bijlage 1
Tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te Leiden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 42,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, en/of
- 76,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2
hij op of omstreeks 4 juli 2024 te Leiden, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde
lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- een geldbedrag van 2975 euro, en/of
- een of meerdere telefoons, en/of
- 42,2 gram cocaïne en/of 76,5 gram MDMA, althans een of meer (in ponypacks
verpakte) hoeveelheden bevattende cocaïne en/of MDMA, althans (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- 14,1 gram ketamine, althans een werkzame stof
voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen
had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die
feit(en);
3
hij op of omstreeks 4 juli 2024, te Leiden
(van) een geldbedrag van 2975 euro, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf
Bijlage 2
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024212740, van de politie eenheid Den Haag, district F, bureau Leiden-Midden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 347) en het einddossier met het nummer PL1500-2024212740, van de politie eenheid Den Haag (pagina 1 t/m 41). Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 oktober 2024, voor zover inhoudende:

Alleen het zakje drugs in de brievenbus was van mij.

2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 45-46):

Op donderdag 04 juli 2024 had ik verbalisant zicht op het portiek van de [adres 1] te [plaats 1] . Ik zag dat er een man in het portiek stond en bij
de brievenbus aan het rommelen was. Na controle in het politiesysteem herkende ik bovengenoemd persoon als zijnde: [verdachte] , [geboortedatum] geboren te [geboorteplaats]
Ik zag dat [verdachte] naar buiten liep met een witkleurige enveloppe in zijn hand. Ik zag dat hij weg liep in de richting van de [straat 2] . Ik zag dat hij binnen 30
seconden weer terug liep richting het portiek. Ik zag dat hij een plastic wit tasje
met rode opdruk in zijn handen had. Ik zag dat hij middels een sleutel de portiekdeur opende. Ik zag dat hij naar binnen liep en bij de brievenbussen bleef staan. Ik zag dat hij het plastic tasje richting een brievenbus bracht. Ik zag dat hij vervolgens naar buiten liep en geen plastic tasje meer bij zich droeg.
Ik verbalisant had het vermoeden dat de brievenbus wordt gebruikt als opslag (stash) plek voor verdovende middelen.

3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 129-130):

Op donderdag 4 juli 2024, om 16.19 uur, waren wij, [naam 1] en [naam 2] , gekleed in
uniform en bevonden wij ons in het portiek van de [adres 1] in [plaats 1] .
Ik, [naam 1] , opende de brievenbus met een van de sleutels die aan de sleutelbos zat.
Toen ik de brievenbus openmaakte zag ik dat er een half opgevouwen witte plastic tas in lag met daarop een rode streep aan de onderzijde en een rode opdruk aan de
bovenzijde. Ik heb de tas in beslag genomen om vervolgens de inhoud van deze tas te bekijken. Ik zag dat er verschillende soorten pony-packs en gripzakjes met daarin vermoedelijke harddrugs.

4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 118-121):

Op donderdag 4 juli 2024, omstreeks 16:20 uur, heeft verbalisant [naam 1] na de
aanhouding van [verdachte] de aangetroffen drugs, in de brievenbus, in
beslaggenomen. Deze heb ik, taakaccenthouder drugs, overgebracht naar het politiebureau te Leiden aan de Langegracht en getest middels geldige, indicatieve tests.
Goednummer: PL1500-2024178582-3168442
Object: Verdovende mid (Cocaine Crack)
Aantal: 34 stuks
Totale hoeveelheid: 57,7 g
Bijzonderheden: zwarte pony-packs
Goednummer: PL1500-2024178582-3168439
Object: Verdovende mid (Xtc)
Aantal: 120 stuks
Totale hoeveelheid: 85,6 g
Bijzonderheden: Roze pil in de vorm van een uil
Goednummer: PL1500-2024178582-3168446
Object: Verdovende mid (Cocaine Crack)
Aantal: 13 stuks
Totale hoeveelheid: 20,4 g
Bijzonderheden: Pony pack wit

5. Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, opgemaakt op 21 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 14-33 einddossier):

Uniek Voorwerp Nummer: AASC2866NL
BVH Goednummer: G3168442
Object omschrijving: Een bundel met 34 zwarte, toegevouwen papiertjes, groot model, met daarin wit poeder
Nettogewicht: 30,5 gram
Uniek Voorwerp Nummer: AASC2868NL
BVH Goednummer: G3168439
Object omschrijving: 24 gripzakjes met groene rand met daarin per gripzakje 5 roze uilvormige tabletten, met opdruk 'PANAM A ' en een ster
Nettogewicht: 76,5 gram
Uniek Voorwerp Nummer: AASC2870NL
BVH Goednummer: G3168446
Object omschrijving: 13 witte toegevouwen papiertjes, groot model, met opdruk 'PONY-PAK ' met daarin wit poeder
Nettogewicht: 11,7 gram
6. Het geschrift, te weten een NFIDENT rapport, voor zover inhoudende (p. 34-40 einddossier):
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AASC2866NL
poeder, WIT, uit 30,5 gram; aantal
bemonsteringen in onderzoek: vier
bevat cocaïne
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AASC2868NL
tablet, ROZE, uit 76,5 gram; aantal
bemonsteringen in onderzoek: een
bevat MDMA
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AASC2870NL
poeder, WIT, uit 11,7 gram; aantal
bemonsteringen in onderzoek: drie
bevat cocaïne

7. Het geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende (p. 257):

Inbeslagneming
Plaats: [straat 1] ter hoogte van nummer [huisnummer] , [postcode] [plaats 1]
Datum en tijd: 4 juli 2024 te 15:40 uur
Reden: artikel 10/4 Opiumwet, artikel 2/B Opiumwet (Handel/vervoer stof lijst I)
Omstandigheden: aangetroffen onder de beslagene op het moment dat hij werd aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Volgnummer 1
Goednummer: PL1500-2024178582-3168312
Object: Communicatieap (Telefoon)
Merk/type: Apple Iphone 12
Kleur: Blauw

8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 10-13 en 41 einddossier):

Op maandag 8 juli 2024 was ik, verbalisant [naam 3] belast met het onderzoek naar de telefoon welke is aangetroffen bij verdachte [verdachte] . Het betreft een Apple iPhone 12, Apple ID [id] . De verdachte is aangehouden terzake bezit harddrugs en handel in verdovende middelen.
Onderzoek is achterhalen of er informatie opstaat terzake handel in verdovende middelen.
Ik heb onderzoek gedaan naar de telefoon en hieruit is het volgende gebleken:
Verdachte [verdachte] heeft als profielnaam ' [profielnaam] '.
Verder kwam in deze telefoon veel gesprekken tegen wat duidelijk duidt op handel in verdovende middelen. Verder zag ik dat de 'advertentie' naar veel verschillende telefoonnummer verstuurd werd door [profielnaam]
(p. 41- bijlage: advertentie):
“Het weekend het beste starten doe je met [profielnaam] . De weekendknaller is actief !! (appen voor info)
appen voor de beste cocaïne, ketamine, MDMA, XTC, slaappillen, 3mmc.
Super service en kwaliteit (…)”

9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 54-56):

Op donderdag 4 juli 2024, werd er in de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] ,
middels een machtiging ter inbeslagname binnengetreden op verdenking van handel in harddrugs.
Slaapkamer 04
- kluis met daarin een geldbedrag van EUR 2.975,-

10. Het geschrift, te weten kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende (p. 271-272):

Inbeslagneming
Plaats: [straat 1] ter hoogte van nummer [huisnummer] , [postcode] [plaats 1]
Datum en tijd: 4 juli 2024 te 17:47 uur
Reden: artikel 10/4 Opiumwet, artikel 2/B Opiumwet (Handel/vervoer stof lijst I)
Omstandigheden: Tijdens doorzoeking van slaapkamer van [verdachte] werd een potje met geld aangetroffen in de kast. In dit potje zat 400 euro aan geldbiljetten.
Volgnummer 1
Goednummer: PL1500-2024178582-3168397
Object: geld
Aantal: 1 stuks
Totale hoeveelheid: 400 EUR
Volgnummer 2
Goednummer: PL1500-2024178582-3168387
Object: goed
Aantal: 1 stuks
Totale hoeveelheid: 2575 EUR
Bijlage 3
Beslaglijst

Voetnoten