ECLI:NL:RBDHA:2024:18050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
NL24.41083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

Op 1 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie aan eiser. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 29 oktober 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen of de minister heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser stelde dat de informatie in het informatieblad te algemeen was en dat de minister niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De rechtbank concludeerde echter dat, hoewel er een schending van de informatieplicht was, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. Eiser had rechtsbijstand gekregen en was in staat om tegen de vrijheidsontneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen.

Daarnaast heeft de rechtbank beoordeeld of de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren. De minister had verschillende zware en lichte gronden aangevoerd, waarvan de meeste door eiser niet waren betwist. De rechtbank oordeelde dat de onbetwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is er sprake van schending van artikel 5.3, eerste lid van het Vb 2000?
1. Eiser voert aan dat de minister niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel
5.3, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De minister heeft hier volgens eiser niet aan voldaan omdat de informatie in het informatieblad volgens eiser te algemeen is.
1.1.
Uit dit artikel volgt dat aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, onmiddellijk een afschrift daarvan wordt uitgereikt. Hierbij moet de vreemdeling schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. [1]
1.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat aan eiser de maatregel van bewaring samen met de informatiefolder met uitleg over de inbewaringstelling in de Arabische taal onmiddellijk is uitgereikt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen dat dat is gebeurd. De rechtbank is bekend met het feit dit een standaard informatiefolder betreft waarin niet vermeld wordt welke gronden van bewaring op eiser van toepassing zijn. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat daarmee nog niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 5.3 van het Vb 2000. [2] Echter, dit gebrek leidt in dit geval niet tot onrechtmatigheid van de bewaring of een proceskostenveroordeling. [3] Het schenden van de informatieplicht maakt een inbewaringstelling namelijk pas onrechtmatig als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daarvan is geen sprake, waardoor de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de minister. De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij rechtsbijstand heeft gekregen en beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Daarnaast zijn de gronden van de maatregel tijdens het gehoor, met behulp van een tolk, toegelicht. Ondanks de schending van de informatieplicht is eiser dus wel in staat gesteld en gebleken tegen de vrijheidsontneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of
belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
De minister heeft de zware grond 3h op zitting laten vallen.
2.1.
Eiser heeft enkel de zware gronden 3a en 3i betwist. De onbetwiste zware gronden 3b, 3c, 3d en 3e en de onbetwiste lichte gronden 4d en 4f kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [4] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware gronden 3a en 3i kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt reeds daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent eiser geen gelijk krijgt en de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 en ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 7
2.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
3.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180 en ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
4.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.