Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 24 juni 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze aanvraag werd op 10 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser vertrok op 24 november 2023 en op 7 juni 2024 met onbekende bestemming, wat leidde tot een verlenging van de overdrachtstermijn naar achttien maanden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 19 oktober 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000.
Tijdens de zitting op 29 oktober 2024 heeft eiser aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig is, omdat hij niet op 24 november 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat uit de door de minister overgelegde gegevens blijkt dat eiser wel degelijk op die datum is vertrokken, waardoor de verlenging van de overdrachtstermijn gerechtvaardigd is. Eiser heeft ook betoogd dat zijn psychische gezondheid in gevaar komt door de langdurige bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden en dat de gezondheidszorg in detentie gelijkwaardig is aan die daarbuiten.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.