ECLI:NL:RBDHA:2024:18028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
10970708 \ RL EXPL 24-4938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en reconventionele vordering tot ontbinding en schadevergoeding

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1], h.o.d.n. '[handelsnaam]', en [bedrijfsnaam 1] B.V. [naam 1] vorderde betaling van facturen voor uitgevoerde werkzaamheden, terwijl [bedrijfsnaam 1] in reconventie ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding eiste. De procedure begon met een dagvaarding op 27 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 4 september 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [naam 1] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam 1] en dat er een betalingsverplichting bestaat. De kantonrechter heeft [bedrijfsnaam 1] veroordeeld tot betaling van € 9.619,38 aan [naam 1], inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [bedrijfsnaam 1] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De kantonrechter heeft [bedrijfsnaam 1] ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
JB/bc
Zaaknummer: 10970708 \ RL EXPL 24-4938
Vonnis van 29 oktober 2024
in de zaak van
[naam 1] , h.o.d.n. " [handelsnaam] ",
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: mr. R.M.J. Muit,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijfsnaam 1] B.V.,
gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna in vrouwelijk enkelvoud aan te duiden als: [bedrijfsnaam 1] ,
gemachtigde: mr. M. Leung.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding met producties van 27 februari 2024;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- de akte van [naam 1] .
1.2.
Op 4 september 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [naam 1] in persoon is verschenen, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. Voor [bedrijfsnaam 1] is verschenen [naam 2] , bijgestaan door [naam 3] , kantoorgenoot van mr. M. Leung. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de datum van de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
1.3.
Nu de vordering in reconventie een bedrag van € 25.000,00 overstijgt, is op de mondelinge behandeling de bevoegdheid van de kantonrechter in reconventie besproken. Partijen hebben ter zitting beide uitdrukkelijk een voorkeur uitgesproken voor behandeling van de reconventionele vordering door de kantonrechter. De kantonrechter beschouwt dit als een mondeling forumkeuzebeding en verklaart zich bevoegd tot het behandelen van de reconventionele vordering.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] heeft in opdracht van [bedrijfsnaam 1] graafwerkzaamheden verricht voor [bedrijfsnaam 2] B.V (hierna: [bedrijfsnaam 2] ).
2.2.
Op 17 en 24 november 2023 heeft [naam 1] twee facturen aan [bedrijfsnaam 1] toegezonden voor werkzaamheden die zijn uitgevoerd respectievelijk in week 46 en in week 47. Beide facturen betreffen een bedrag van € 2.740,00.
2.3.
Op 30 november 2023 heeft [naam 1] schade toegebracht aan de waterleidingen op de [straatnaam] te Rotterdam, de plaats waar hij voor [bedrijfsnaam 1] – samen met zijn grondmedewerker – graafwerkzaamheden verrichtte.
2.4.
Op 1 december 2023 heeft [naam 1] aan [bedrijfsnaam 1] een factuur met nummer 23-056 gestuurd voor een bedrag van € 3.082,50. Deze factuur ziet op werkzaamheden die hebben plaatsgevonden in week 49.
2.5.
Op 1 december 2023 heeft [bedrijfsnaam 2] de volgende e-mail toegezonden aan [bedrijfsnaam 1] :
‘Goedemiddag [naam 4] ,
Zoals zojuist telefonisch besproken hierbij de bevestiging van het opzeggen van machinist [naam 5] en zijn grondwerker per direct. Gisteren is er een graafschade geweest op de [straatnaam] te Rotterdam. We zijn allemaal mensen en mensen maken fouten. Dit kan gebeuren. De reden dat ik per direct de ploeg opzeg is niet de graafschade welke heeft plaats gevonden maar het gedrag van de machinist [naam 5] . Zodra er een graafschade wordt veroorzaakt zijn wij genoodzaakt in ons systeem een melding hiervan te maken. Dit heb ik dan ook gedaan. Daaropvolgend heb ik jou geïnformeerd omdat hier een schadeclaim uit voortkomt vanuit Evides en de uren van de ploeg welke de storing hebben verholpen. Na mijn telefoontje naar jou heb jij [naam 5] gebeld. Dit liep zoals ik hoorde behoorlijk uit de hand. [naam 5] was enorm aan het schreeuwen tegen jou aan de telefoon en was het er niet mee eens dat ik het had gemeld. Nadat jij met jou ophing vroeg ik hem rustig of hij niet zo wilde schreeuwen in het bijzijn van zijn collega’s en onze opdrachtgever Stedin. Nadat ik dit vroeg werd hij nog bozer en ging hij behoorlijk tegen mij tekeer. De bewoners in de straat kwamen zelfs naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Dit gedrag is echt onacceptabel. Het ergste was dat het in het openbaar plaatsvond en deze opdrachtgever erbij stond. Maar dat interesseerde hem totaal niet, hij bleef maar doorschreeuwen.
Afgelopen weken heeft hij al meerdere aanvaringen gehad met [naam 6] waarbij hij ook heeft lopen schreeuwen op straat. Wij, [bedrijfsnaam 2] , kunnen ons niet veroorloven dat medewerkers welke voor [bedrijfsnaam 2] werkzaam zijn dergelijk gedrag vertonen. Ik schaamde me dan ook diep toen dit voorval plaats vond. Ik heb brede schouders maar de manier waarop hij tegen mij schreeuwde pik ik van niemand. We behandelen elkaar bij [bedrijfsnaam 2] met respect en het respect was ver te zoeken. Door bovenstaand voorval heb ik dan ook besloten in het belang van [bedrijfsnaam 2] om te stoppen met jou[w] ploeg, machinist en grondwerker. Helaas geen fijn bericht voor het weekend maar wil je toch een fijn weekend wensen. PS. Ik heb je een print van de KNC gemaild voor je verzekering. Foto’s had je gisteren van mij ontvangen.’
2.6.
Op 3 december 2023 heeft [naam 1] een foto van de werkbus aan [bedrijfsnaam 1] gestuurd met een bericht waaruit volgt dat hij de werkbus vóór het bedrijf van [bedrijfsnaam 1] heeft geparkeerd en de sleutels van de kraan, de werkbus en de tankpas in de brievenbus heeft gedaan.
2.7.
Op 9 december 2023 heeft [naam 1] gevraagd aan [bedrijfsnaam 1] wanneer hij wordt betaald voor de werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 2] . Hierop antwoordt [bedrijfsnaam 1] als volgt:
‘A.s. donderdag gaat dat weer lopen! 100%. Ook is er schade aan onze bedrijfsbus geconstateerd. Hoe gaan we dat regelen met verzekering?’
2.8.
Nadat [naam 1] vroeg om welke schade het ging, gaf [bedrijfsnaam 1] aan dat [naam 1] maandag een foto van de achterdeur van de bus zou ontvangen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[naam 1] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [bedrijfsnaam 1] om aan [naam 1] te voldoen een bedrag van € 9.619,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 8.562,50 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening. Deze vordering bestaat uit een hoofdsom van € 8.562,50, € 253,75 aan wettelijke handelsrente en een bedrag van € 803,13 aan buitengerechtelijke kosten.
3.2.
[naam 1] legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk bestaat uit hoofde waarvan [bedrijfsnaam 1] een vergoeding aan [naam 1] is verschuldigd voor de door [naam 1] verrichte werkzaamheden.
3.3.
[bedrijfsnaam 1] voert verweer. [bedrijfsnaam 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam 1] in de kosten van deze procedure. [bedrijfsnaam 1] betwist de door [naam 1] overgelegde overeenkomst. Verder betwist [bedrijfsnaam 1] de verschuldigdheid van de factuur met nummer 23-056 en voert hiertoe aan dat [naam 1] in de week waar die factuur op ziet schade zou hebben aangericht en hierdoor niet de volledige week gewerkt zou hebben. Verder stelt [bedrijfsnaam 1] dat zij de vordering tot betaling van de facturen wil verrekenen met haar reconventionele vordering.
in reconventie
3.4.
[bedrijfsnaam 1] vordert primair ontbinding van de overeenkomst en veroordeling van [naam 1] tot betaling van een bedrag van € 686.331,30 aan schadevergoeding. Subsidiair vordert [bedrijfsnaam 1] veroordeling van [naam 1] tot betaling van een bedrag van € 686.331,30 aan schadevergoeding. Dit gevorderde bedrag bestaat uit een bedrag van € 2.536,66 aan schade aan de waterleidingen, een bedrag van € 2.700,14 aan schade aan de werkbus en een bedrag van € 686.331,30 aan gederfde omzet.
3.5.
[bedrijfsnaam 1] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [naam 1] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door forse schade te veroorzaken aan de waterleidingen en de werkbus, en zich onacceptabel te gedragen jegens de opdrachtgever van [bedrijfsnaam 1] ( [bedrijfsnaam 2] ) waardoor de zakelijke relatie tussen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] is verstoord en [bedrijfsnaam 2] de samenwerking met [bedrijfsnaam 1] heeft verbroken. [naam 1] erkent dat hij schade aan de waterleidingen heeft aangericht, maar voert aan dat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd. [naam 1] betwist dat hij schade aan de werkbus heeft aangericht en dat [bedrijfsnaam 2] door zijn gedrag niet meer wil samenwerken met [bedrijfsnaam 1] .
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
[naam 1] vordert nakoming van de verplichting van [bedrijfsnaam 1] om hem te betalen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Tussen partijen bestaat onenigheid over welke overeenkomst als geldende overeenkomst heeft te gelden. Niet in geschil is evenwel
dat[naam 1] werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] heeft verricht en dat [bedrijfsnaam 1] hier in beginsel voor dient te betalen. [bedrijfsnaam 1] erkent dit ook in haar bericht van 9 december 2023. [bedrijfsnaam 1] betwist enkel de betalingsverplichting ten aanzien van de werkzaamheden uitgevoerd in week 49. [bedrijfsnaam 1] voert hiertoe aan dat [naam 1] op de dag van het schadevoorval, 30 november 2023, niet het volledige aantal uren heeft gewerkt en dat hij op de dag na het ongeval, 1 december 2023, ook niet heeft gewerkt. [naam 1] brengt hier tegenin dat het werk op 30 november 2023 is stilgelegd en dat hij de werkzaamheden de volgende dag heeft afgemaakt. [bedrijfsnaam 1] heeft de vordering van [naam 1] onvoldoende gemotiveerd betwist door zich enkel op het standpunt te stellen dat [naam 1] in de betreffende week niet het volledige aantal uren heeft gewerkt. Van [bedrijfsnaam 1] mocht, als opdrachtgever, worden verwacht dat zij dit standpunt zou toelichten en onderbouwen. De kantonrechter zal [bedrijfsnaam 1] dan ook veroordelen tot betaling van € 8.562,50.
4.2.
[naam 1] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [naam 1] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu sprake is van een handelstransactie hoeft de hoogte van de vordering niet getoetst te worden aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Doordat het gevorderde bedrag wel overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief, acht de kantonrechter het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten redelijk. De vordering van [naam 1] ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
8.562,50
- wettelijke handelsrente
253,75
- buitengerechtelijke incassokosten
803,13
+
Totaal
9.619,38
4.4.
[bedrijfsnaam 1] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.176,22
In reconventie
4.5.
[bedrijfsnaam 1] vordert ontbinding en schadevergoeding op grond van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst doordat [bedrijfsnaam 1] schade heeft aangericht aan de waterleiding en aan de werkbus. Bovendien heeft [naam 1] zich onaanvaardbaar gedragen tegenover [bedrijfsnaam 2] , waardoor de zakelijke relatie tussen [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 1] ernstig is verstoord. [bedrijfsnaam 1] vordert daarom vergoeding van gederfde omzet.
Ontbinding
4.6.
Artikel 6:265 BW geeft de bevoegdheid om een tussen partijen bestaande overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden indien een partij tekort schiet in de nakoming van één van haar verbintenissen, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding niet rechtvaardigt.
4.7.
Partijen zijn het in het kader van de ontbindingsvordering oneens over de vraag welke overeenkomst als tussen partijen geldende overeenkomst heeft te gelden. De door [naam 1] overgelegde overeenkomst betreft het bedrijfsreglement van [bedrijfsnaam 1] en een door beide partijen ondertekend document waaruit enkel volgt dat [bedrijfsnaam 1] maximaal vier facturen onbetaald kan laten en dat [bedrijfsnaam 1] bij te late betaling van de facturen rente verschuldigd is. Volgens [bedrijfsnaam 1] is dat niet de volledige overeenkomst. De kantonrechter is ten aanzien van de door [naam 1] overgelegde documenten in reconventie van oordeel dat hieruit geen voldoende bepaalbare verbintenissen uit voortvloeien in de zin van artikel 6:227 BW, waardoor niet is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over essentiële voorwaarden voor een overeenkomst van aanneming van werk.
4.8.
[bedrijfsnaam 1] beroept zich op een ander document waaruit volgens [bedrijfsnaam 1] volgt dat tussen [naam 1] en [bedrijfsnaam 1] op 29 november 2023 een overeenkomst tot stand is gekomen. [naam 1] betwist dat hij deze overeenkomst heeft ondertekend, nu de handtekening die op de laatste pagina staat een vooraf ingevulde digitale handtekening is. Bovendien voert [naam 1] aan dat het ongeloofwaardig is dat tussen partijen pas op 29 november 2023 een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen, nu partijen al sinds oktober 2021 samenwerken en er in de weken voorafgaand aan 29 november 2023 ook intensief is samengewerkt (en gefactureerd). [naam 1] heeft hiermee de geldigheid van de digitale handtekening stellig ontkend en voldoende gemotiveerd betwist dat deze overeenkomst als tussen partijen geldende overeenkomst dient te worden aangemerkt.
4.9.
De conclusie van het hiervoor overwogene is dan ook dat de kantonrechter de vordering van [bedrijfsnaam 1] tot ontbinding van de overeenkomst zal afwijzen, nu in dit kader niet vast is komen te staan welke overeenkomst als tussen partijen geldende overeenkomst dient te worden aangemerkt.
Schadevergoeding
Waterleiding
4.10.
[bedrijfsnaam 1] vordert schadevergoeding van [naam 1] voor de door [naam 1] aangerichte schade aan de waterleiding op de locatie waar [naam 1] werkzaamheden moest verrichten. [naam 1] erkent schade te hebben aangericht aan de waterleiding. [bedrijfsnaam 1] legt aan haar vordering tot vergoeding van de schade aan de waterleiding enkel een, van [bedrijfsnaam 1] afkomstige, factuur ten grondslag waarin een bedrag van € 2.700,14 (exclusief BTW) aan schade wordt genoemd. [naam 1] betwist de hoogte van dit bedrag nu de juistheid ervan volgens hem nergens uit blijkt. Bovendien voert [naam 1] aan dat [bedrijfsnaam 1] zich voor deze kosten had moeten verzekeren. [bedrijfsnaam 1] heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt welk bedrag Evides bij [bedrijfsnaam 2] in rekening heeft gebracht, zoals door [bedrijfsnaam 2] aangekondigd in de e-mail van 1 december 2023. Ook heeft [bedrijfsnaam 1] geen stukken overgelegd waaruit volgt dat [bedrijfsnaam 1] een bedrag aan schadevergoeding heeft betaald aan [bedrijfsnaam 2] . De kantonrechter zal de vordering van [bedrijfsnaam 1] afwijzen, nu zij deze onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.
Werkbus
4.11.
[bedrijfsnaam 1] onderbouwt haar vordering tot vergoeding van de schade aan de werkbus met enkel een, van [bedrijfsnaam 1] afkomstige, factuur waarin een bedrag van € 1.627,79 (excl. BTW) aan schade wordt genoemd. [naam 1] betwist dat hij schade aan de werkbus heeft veroorzaakt. [naam 1] voert hiertoe aan dat hij op 3 december 2023 de werkbus bij [bedrijfsnaam 1] heeft ingeleverd dat hij pas een week later hoorde dat er schade aan de bus zou zijn aangericht. Nu [bedrijfsnaam 1] (ondanks haar toezegging, zie 2.8) haar vordering niet heeft onderbouwd met foto’s van de schade en/of een factuur van de reparatie van de werkbus, zal de kantonrechter deze vordering van [bedrijfsnaam 1] als onvoldoende feitelijk onderbouwd afwijzen.
Gederfde omzet
4.12.
[bedrijfsnaam 1] onderbouwt haar vordering tot vergoeding van gederfde omzet met een e-mail van [bedrijfsnaam 2] van 1 december 2023 waaruit zou moeten volgen dat [bedrijfsnaam 2] , door het gedrag van [naam 1] , stopt met het inzetten van [bedrijfsnaam 1] voor werkzaamheden voor (opdrachtgevers van) [bedrijfsnaam 2] . Hierdoor zou [bedrijfsnaam 1] een bedrag van € 686.331,30 aan omzet mislopen. [naam 1] erkent dat een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, maar ontkent dat hij zich onaanvaardbaar zou hebben gedragen. Volgens [naam 1] volgt uit de e-mail van [bedrijfsnaam 2] dat zij niet meer wenst samen te werken met [naam 1] en zijn grondmedewerker. Volgens [naam 1] volgt uit deze e-mail evenwel niet dat [bedrijfsnaam 1] , voor de werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 2] , geen andere mensen mag inzetten of het werk zelf niet mag uitvoeren. De kantonrechter is met [naam 1] van oordeel dat de e-mail van [bedrijfsnaam 2] zich lijkt te richten op ‘de ploeg’ van [bedrijfsnaam 1] , te weten [naam 1] en zijn grondmedewerker. Uit deze e-mail blijkt niet dat [bedrijfsnaam 2] de samenwerking met [bedrijfsnaam 1] opzegt. [naam 1] heeft dus gemotiveerd betwist dat [bedrijfsnaam 2] , door zijn gedrag niet meer wil samenwerken met [bedrijfsnaam 1] . Bovendien vordert [bedrijfsnaam 1] vergoeding van gederfde omzet. Artikel 6:96 BW staat enkel toe dat gederfde winst wordt vergoed. Gederfde winst wordt berekend door de gemiste omzet te verminderen met de kosten die hadden moeten worden gemaakt om die omzet te realiseren. Deze kosten komen dus niet voor vergoeding in aanmerking nu deze zowel in de werkelijke als in de hypothetische situatie (zonder een tekortkoming) zouden zijn gemaakt. De kantonrechter zal de vordering van [bedrijfsnaam 1] dan ook afwijzen.
4.13.
Nu de reconventionele vorderingen van [bedrijfsnaam 1] zullen worden afgewezen, behoeft haar beroep op verrekening geen bespreking.
4.14.
[bedrijfsnaam 1] is in reconventie in het ongelijk gesteld en dient daarom de proceskosten in reconventie te betalen. Nu de gemachtigde van [naam 1] niet tijdig de juiste producties behorende bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie heeft ontvangen, wordt voor de akte die hij heeft genomen om op deze stukken te kunnen reageren een extra procespunt gerekend. De proceskosten van [naam 1] worden in reconventie begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
Totaal
678,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 9.619,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 8.562,50, met ingang van 28 februari 2024, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] in de proceskosten van € 1.176,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bedrijfsnaam 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen van [bedrijfsnaam 1] af;
5.4.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bedrijfsnaam 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.W. van Ravenstein en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.