Uitspraak
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking op het op 14 juli 2022 ingekomen verzoek van:
[de man] ,
[de vrouw] ,
Procedure
- de brief van 16 juli 2024 van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 19 juli 2024 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- het F9-formulier van 15 augustus 2024 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- het F9-formulier van 30 augustus 2024 van de zijde van de man.
Beoordeling
€ 15.600,-, te vermeerderen met het geldende BTW-tarief aan omzetbelasting van 21% dient te voldoen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat indien het voorschot niet tijdig wordt voldaan, de wederpartij van degene die het voorschot niet betaalt na sommatie van de niet betalende partij de rechtbank kan verzoeken een beschikking te geven.
De proceshouding van de man kan worden omschreven als een patroon van vertragen en onvoldoende, dan wel te laat informeren van de wederpartij en de rechtbank. Zo blijkt uit de tussenbeschikking van 28 november 2023 dat de man weliswaar in zijn brief aan de rechtbank van 29 september 2023 heeft vermeld dat hij daarbij de jaarstukken als producties 21 tot en met 25 indiende, maar dat de rechtbank deze producties op genoemde beschikkingsdatum niet had ontvangen. Uit de beschikking d.d. 26 april 2024 blijkt dat de man andere stukken aan de vrouw had gestuurd dan aan de rechtbank, en dat hij concept-jaarstukken had opgestuurd die hij aanvankelijk presenteerde als definitieve jaarstukken en heeft hij daar maar deels een plausibele verklaring voor gegeven. Desondanks heeft de rechtbank de stukken van de man geaccepteerd en is – met veel vertraging – overgegaan tot het benoemen van een deskundige. Uit de stukken die de man op 16 juli 2024 in het geding heeft gebracht blijkt dat reeds op 18 maart 2024 – dus ruim een maand vóór de beschikking d.d. 26 april 2024 en op grond van een dagvaarding die reeds op 5 januari 2024 was uitgebracht – het faillissement van [bedrijfsnaam 3] Holding is uitgesproken. Het had op de weg van de man gelegen om de rechtbank in de aanloop naar de deskundigenbenoeming op de hoogte te stellen, doch in ieder geval direct nadat dit bekend was geworden. De man wist immers dat de rechtbank op dat moment voornemens was een beschikking te wijzen waarin een deskundigenonderzoek zou worden gelast naar de waarde van – onder andere – die onderneming. Ook heeft de man na het wijzen van de beschikking d.d. 26 april 2024 waarin aan hem is opgedragen om het voorschot te betalen, niets van zich laten horen. Pas nadat de rechtbank aan partijen had gevraagd om een toelichting waarom het voorschot niet werd betaald, kwam de man met deze mededelingen. Mede in het licht van deze proceshouding zal de rechtbank de (nieuwe) stellingen van de man beoordelen.
€ 68.171,40. Uit de door de vrouw getoonde email van de advocaat van de man d.d. 1 maart 2024 om 13.58 uur – waarvan de echtheid door de man niet is betwist – blijkt dat de man aan de vrouw verzoekt om een bedrag van € 60.000 aan hem over te maken zodat hij daarmee het faillissement van [bedrijfsnaam 3] Holding zou kunnen afwenden. De man stelt nu, zonder verdere toelichting of onderbouwing, dat dit bedrag niet voldoende was om het faillissement af te wenden.
Daarnaast heeft de man in zijn brief d.d. 30 augustus 2024 weliswaar gesteld er naast [bedrijfsnaam 3] Holding nog twee entiteiten failliet zijn verklaard doch hij heeft niet genoemd om welke entiteiten het gaat. Het had op de weg van de man gelegen om de rechtbank ook hierover in een veel eerder stadium in te lichten, onder indiening van duidelijke bewijsstukken. Voorts blijkt uit de aan de beschikking van 26 april 2024 gehechte e-mail van 6 april 2024 van de deskundige dat [bedrijfsnaam 3] Holding participeert in zestien verschillende ondernemingen die zijn gevestigd in twaalf verschillende landen en dat de waarde van [bedrijfsnaam 3] Holding volgens de deskundige volledig afhankelijk is van de waarde die aan de internationale dochter-maatschappijen kan worden toegekend.
Nu de man de stellingen van de vrouw over de waarde van de aandelen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en zonder gegronde redenen niet meewerkt aan een waardering van de aandelen door de door de rechtbank aangestelde deskundige, rest de rechtbank niets anders dan de stellingen van de vrouw omtrent de waarde van de aandelen te volgen.
€ 100.000. De rechtbank zal bij die waarde aansluiten. De vrouw heeft geen expliciet standpunt ingenomen ten aanzien van de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 2] B.V. Bij gebrek aan een concrete stelling gaat de rechtbank voor die laatste aandelen eveneens uit van een waarde van € 100.000. De man dient deze waarde van de aan hem toegedeelde aandelen te verrekenen en hij zal mitsdien aan de vrouw
€ 2.337.963 (zijnde de helft van het bedrag van (€ 4.475.925 + € 100.000 + € 100.000 =
€ 4.675.925) aan de vrouw dienen te voldoen.
Beslissing
€ 4.675.925,- onder de verplichting de helft van deze waarde aan de vrouw te voldoen;