ECLI:NL:RBDHA:2024:18017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/09/632615 / FA RK 22-4727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van aandelen in het kader van echtscheiding met nevenvoorzieningen en deskundigenonderzoek

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 september 2024, wordt de waarde van de aandelen van de man in verschillende vennootschappen vastgesteld in het kader van een echtscheiding. De man, wonende in Frankrijk, heeft verzocht om de aandelen in [bedrijfsnaam 3] Holding, [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. te waarderen. De rechtbank heeft eerder een deskundigenonderzoek bevolen, maar de man heeft het vereiste voorschot van € 15.600,- niet voldaan, wat leidde tot vertraging in de procedure. De vrouw heeft betwist dat de man niet in staat is om het voorschot te betalen en heeft verzocht om een beschikking te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij financieel niet in staat is om het voorschot te voldoen, en heeft besloten om zonder deskundigenonderzoek een eindbeschikking te geven. De rechtbank heeft de aandelen van de man in de vennootschappen toegedeeld, waarbij de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 3] Holding is vastgesteld op € 4.475.925,- en de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. op € 100.000,- per stuk. De man is verplicht om de helft van de totale waarde aan de vrouw te vergoeden, wat neerkomt op € 2.337.963,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de benoeming van de deskundige is beëindigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-4727
Zaaknummer: C/09/632615
Datum beschikking: 12 september 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 14 juli 2022 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats] , Frankrijk,
advocaat: mr. S. Smeets te Venlo.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in Groot-Brittannië,
advocaat: voorheen mr. L. Berghuis-Knijff, vervolgens mr. S.C.A. Thijssen te Utrecht en nu mr. C.G.A. van Stratum.

Procedure

Bij beschikking van 26 april 2024 van deze rechtbank is – kort gezegd – :
- een onderzoek door een deskundige bevolen;
- J.B.M. van Hoeven van Farijs Management & Advies, kantoorhoudende te Rumpt als deskundige benoemd;
- bepaald dat de deskundige partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
- bepaald dat de advocaat van de man 3 Ieder der partijen of één partij? Uit overleg rechter & secretaris. binnen drie weken na de beschikking4 Is door de rechtbank gesteld termijn. aan genoemde deskundige een afschrift van alle in deze beschikking genoemde jaarstukken zal toesturen 5 Beleid.;
- bepaald dat de deskundige zijn werkzaamheden pas behoeft aan te vangen nadat de man6 182 lid 2 Rv. In. beginsel verzoekende partij, maar rechter kan anders bepalen. een voorschot ter grootte van € 15.600,-7 Bij behandeling ter terechtzitting: -aan partijen voorleggen dat deskundige het onderzoek pas aanvangt na storting door (een/ieder der) partijen -in de beschikking aan te wijzen- van een voorschot –met partijen het maximum voorscht bespreken. Na de zitting neemt de gerechtsecretaris telefonisch contact op met de deskundige om te vragen of de deskundige bereid id het onderzoek te verrichten en wat de begrote kosten zijn. Indien het kosten met partijen besproken maximum overschrijden moet nader (telefonisch) overleg met partijen plaatsvinden., te vermeerderen met het geldende BTW-tarief aan omzetbelasting van 21%, heeft gedeponeerd – zulks als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek – en de griffier de deskundige van de ontvangst daarvan op de hoogte heeft gesteld;
- bepaald dat de man ter voldoening van het genoemde voorschot een factuur zal ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) en dat de man het factuurbedrag binnen drie weken na ontvangst van deze factuur dient te voldoen;
- bepaald dat indien het voorschot niet tijdig wordt voldaan, de wederpartij van degene die het voorschot niet betaalt na sommatie van de niet betalende partij de rechtbank kan verzoeken een beschikking te geven;
- en is iedere verdere beslissing – ook ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek – aangehouden.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken waaronder nu:
  • de brief van 16 juli 2024 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 19 juli 2024 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 15 augustus 2024 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 30 augustus 2024 van de zijde van de man.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De rechtbank merkt allereerst op dat de man tot 22 augustus 2024 de gelegenheid had om te reageren op de inhoud van de brief van de vrouw d.d. 19 juli 2024. Hij heeft pas op 30 augustus 2024 – en daarmee te laat – een schriftelijke reactie ingediend. De rechtbank heeft desondanks kennis genomen van de inhoud van zijn laatste reactie.
De rechtbank merkt verder op dat zij geen kennis zal nemen van de nieuwe producties van de vrouw d.d. 15 augustus 2024 en van de man d.d. 30 augustus 2024. Beide partijen waren (enkel) in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de inhoud van de brieven van 16 juli 2024 (van de zijde van de man) respectievelijk 19 juli 2024 (van de zijde van de vrouw). De indiening van nieuwe stukken in dit late stadium van de procedure is in strijd met de goede procesorde.
In de tussenbeschikking d.d. 26 april 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de vennootschappen [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. zelfstandige entiteiten zijn en dat de aandelen van deze vennootschappen daarom apart moeten worden gewaardeerd. In deze beschikking heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen, waarbij een oordeel gevraagd wordt over de reële waarde in het economisch verkeer van de aandelen van de man in [bedrijfsnaam 3] . (hierna te noemen: [bedrijfsnaam 3] Holding), [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V., inclusief de eventueel daarvan deel uitmakende deelneming(en) per 1 april 2024. Daartoe heeft zij als deskundige benoemd de heer J.B.M. van Hoeven van Farijs Management & Advies en bepaald dat de man het voorschot van
€ 15.600,-, te vermeerderen met het geldende BTW-tarief aan omzetbelasting van 21% dient te voldoen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat indien het voorschot niet tijdig wordt voldaan, de wederpartij van degene die het voorschot niet betaalt na sommatie van de niet betalende partij de rechtbank kan verzoeken een beschikking te geven.
In juni 2024 is gebleken dat de man dit voorschot nog niet had voldaan. De rechtbank heeft daarom navraag gedaan en beide partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten. De man heeft hierop in zijn brief d.d. 16 juli 2024 – en in zijn brief d.d. 30 augustus 2024 herhaald– dat hij niet de financiële middelen heeft om dit voorschot te storten. Verder stelt hij dat de uitkomst van het deskundigenonderzoek bij voorbaat duidelijk is; volgens hem zal blijken dat de waarde van de ondernemingen per 1 april 2024 nihil is. Dit volgt volgens de man enerzijds uit het feit dat op 18 maart 2024 het faillissement van [bedrijfsnaam 3] Holding is uitgesproken, en anderzijds uit de jaarstukken van de ondernemingen.
Namens de vrouw is verzocht om een beschikking af te geven. Zij heeft – kort samengevat – betwist dat de man financieel niet in staat is om het voorschot van de deskundige te betalen. Volgens haar is er bij de man geen sprake van betalingsonmacht maar van betalingsonwil. Daarnaast is namens de vrouw gesteld dat het faillissement van [bedrijfsnaam 3] Holding geen reden kan zijn om niet over te gaan tot waardering van de aandelen. De vrouw wijst er in dit verband op dat het faillissement enkel te maken had met een belastingschuld die de man had kunnen betalen. Zij verwijst in dit verband naar e-mailcorrespondentie tussen de advocaat van de man en de advocaat van de vrouw waaruit blijkt dat partijen op 1 maart 2024 hebben afgesproken dat de vrouw € 60.000 aan de man zou overmaken zodat de man daarmee het faillissement van [bedrijfsnaam 3] Holding zou kunnen afwenden. De vrouw heeft dit bedrag op 3 maart 2024 aan de man overgeboekt. Verder wijst de vrouw erop dat de overige vennootschappen – [bedrijfsnaam 1] BV en [bedrijfsnaam 2] BV – niet in staat van faillissement zijn verklaard.
De man geeft in zijn reactie d.d. 30 augustus 2024 – kort samengevat – aan dat hij met het bedrag van € 60.000 het faillissement van [bedrijfsnaam 3] Holding niet had kunnen afwenden, dat hij geen liquide middelen had om de schulden van deze vennootschap te voldoen, dat er drie entiteiten, waaronder de Holding, failliet zijn verklaard en dat [bedrijfsnaam 1] BV een losse, zelfstandige onderneming is waarin geen activiteiten worden verricht. Tot slot wijst de man erop dat de passiva in de vennootschappen vele malen hoger waren dan de activa in de ondernemingen van de man en dat alle ondernemingen op dit moment onder beheer van de curator in Luxemburg staan.
Beide partijen hebben nog gewezen op de verwikkelingen rond het verkoopproces van het Château de Vouzeron, en de afwikkeling van de verdeling van overige bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap. Nu de rechtbank daarover al eindbeslissingen heeft genomen in de beschikking d.d. 25 juli 2023 en dit onderwerp is van debat in hoger beroep zal zij hier in deze beschikking niet nader op ingaan.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
De proceshouding van de man kan worden omschreven als een patroon van vertragen en onvoldoende, dan wel te laat informeren van de wederpartij en de rechtbank. Zo blijkt uit de tussenbeschikking van 28 november 2023 dat de man weliswaar in zijn brief aan de rechtbank van 29 september 2023 heeft vermeld dat hij daarbij de jaarstukken als producties 21 tot en met 25 indiende, maar dat de rechtbank deze producties op genoemde beschikkingsdatum niet had ontvangen. Uit de beschikking d.d. 26 april 2024 blijkt dat de man andere stukken aan de vrouw had gestuurd dan aan de rechtbank, en dat hij concept-jaarstukken had opgestuurd die hij aanvankelijk presenteerde als definitieve jaarstukken en heeft hij daar maar deels een plausibele verklaring voor gegeven. Desondanks heeft de rechtbank de stukken van de man geaccepteerd en is – met veel vertraging – overgegaan tot het benoemen van een deskundige. Uit de stukken die de man op 16 juli 2024 in het geding heeft gebracht blijkt dat reeds op 18 maart 2024 – dus ruim een maand vóór de beschikking d.d. 26 april 2024 en op grond van een dagvaarding die reeds op 5 januari 2024 was uitgebracht – het faillissement van [bedrijfsnaam 3] Holding is uitgesproken. Het had op de weg van de man gelegen om de rechtbank in de aanloop naar de deskundigenbenoeming op de hoogte te stellen, doch in ieder geval direct nadat dit bekend was geworden. De man wist immers dat de rechtbank op dat moment voornemens was een beschikking te wijzen waarin een deskundigenonderzoek zou worden gelast naar de waarde van – onder andere – die onderneming. Ook heeft de man na het wijzen van de beschikking d.d. 26 april 2024 waarin aan hem is opgedragen om het voorschot te betalen, niets van zich laten horen. Pas nadat de rechtbank aan partijen had gevraagd om een toelichting waarom het voorschot niet werd betaald, kwam de man met deze mededelingen. Mede in het licht van deze proceshouding zal de rechtbank de (nieuwe) stellingen van de man beoordelen.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij privé niet in staat zou zijn om het voorschot van € 15.600 plus BTW te voldoen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is gebleken dat partijen samen, en dus ook de man, over vele kostbare bezittingen beschikken welke te gelde gemaakt zouden kunnen worden. Daarnaast stelt de man zelf dat hij het Château de Vouzeron via Airbnb verhuurt, doch voor een relatief laag bedrag van € 1.000,- per week. Nu de man desondanks weigert om het voorschot voor de deskundige te voldoen zal de rechtbank een eindbeschikking met een inhoudelijk eindoordeel vellen zonder deskundigenonderzoek. Zij overweegt in dit kader als volgt.
De rechtbank dient te beslissen over de wijze van verdeling van de aandelen in [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. Partijen zijn het erover eens dat alle aandelen aan de man worden toegedeeld doch zijn verdeeld over de vraag tegen welke waarde. Uit de beschikking d.d. 25 juli 2023 blijkt dat de man zich reeds bij aanvang van de procedure op het standpunt had gesteld dat de aandelen in [bedrijfsnaam 3] Holding en de aan die holding gelieerde vennootschappen geen waarde vertegenwoordigen omdat daarin geen winst wordt gemaakt, het eigen vermogen ruim negatief is en er (ook) in deze ondernemingen enkel verplichtingen zitten, onder verwijzing naar de jaarrekening 2021. De vrouw heeft betwist dat de aandelen in [bedrijfsnaam 3] Holding geen waarde vertegenwoordigen en wijst erop dat uit de jaarrekening 2021 blijkt dat er op 31 december 2021 een eigen vermogen was van € 4.973.249,62. Zij verzocht daarom om de aandelen in [bedrijfsnaam 3] Holding voor deze waarde aan de man toe te delen, onder betaling van de helft van dit bedrag aan de vrouw. De rechtbank heeft hierop in de beschikking d.d. 25 juli 2023 geoordeeld dat zij over onvoldoende informatie beschikte om de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 3] Holding vast te kunnen stellen. De man diende daarom nadere stukken in het geding te brengen en de rechtbank heeft bepaald dat er voor de waardering een deskundige moest worden benoemd. De vrouw heeft daarna haar verzoek ten aanzien van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoekt de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. voor een bedrag van € 100.000,- aan de man toe te delen onder betaling van de helft van dit bedrag aan de vrouw.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat alle ondernemingen – inclusief de Holding – geen waarde vertegenwoordigen. De man heeft deze stelling immers aan het begin van deze procedure al ingenomen en de rechtbank is in de beschikkingen d.d. 25 juli 2023 en 26 april 2024 aan deze stellingen voorbij gegaan. Het enkele feit dat de Holding in staat van faillissement verkeert, impliceert nog niet dat deze geen waarde vertegenwoordigt, immers uit het Luxemburgse faillissementsvonnis blijkt alleen dat dit is gebaseerd op de niet-betaling van een aantal aanslagen van de Luxemburgse fiscus tot een totaalbedrag van
€ 68.171,40. Uit de door de vrouw getoonde email van de advocaat van de man d.d. 1 maart 2024 om 13.58 uur – waarvan de echtheid door de man niet is betwist – blijkt dat de man aan de vrouw verzoekt om een bedrag van € 60.000 aan hem over te maken zodat hij daarmee het faillissement van [bedrijfsnaam 3] Holding zou kunnen afwenden. De man stelt nu, zonder verdere toelichting of onderbouwing, dat dit bedrag niet voldoende was om het faillissement af te wenden.
Daarnaast heeft de man in zijn brief d.d. 30 augustus 2024 weliswaar gesteld er naast [bedrijfsnaam 3] Holding nog twee entiteiten failliet zijn verklaard doch hij heeft niet genoemd om welke entiteiten het gaat. Het had op de weg van de man gelegen om de rechtbank ook hierover in een veel eerder stadium in te lichten, onder indiening van duidelijke bewijsstukken. Voorts blijkt uit de aan de beschikking van 26 april 2024 gehechte e-mail van 6 april 2024 van de deskundige dat [bedrijfsnaam 3] Holding participeert in zestien verschillende ondernemingen die zijn gevestigd in twaalf verschillende landen en dat de waarde van [bedrijfsnaam 3] Holding volgens de deskundige volledig afhankelijk is van de waarde die aan de internationale dochter-maatschappijen kan worden toegekend.
Nu de man de stellingen van de vrouw over de waarde van de aandelen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en zonder gegronde redenen niet meewerkt aan een waardering van de aandelen door de door de rechtbank aangestelde deskundige, rest de rechtbank niets anders dan de stellingen van de vrouw omtrent de waarde van de aandelen te volgen.
Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank de aandelen van de man in zowel Holding als in [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. zal toedelen aan de man waarbij voor [bedrijfsnaam 3] Holding heeft te gelden dat de man 90% van de aandelen houdt. De rechtbank zal uitgaan van de door de vrouw gestelde totale waarde van ESPN Holding van € 4.973.249,62 en zij stelt daarom de waarde van deze aandelen van de man op (90% van laatstgenoemd bedrag =) € 4.475.925. Daarnaast gaat de rechtbank, omdat niet anders is gesteld of gebleken, ervan uit dat de man 100% van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. en 100% van de aandelen in [bedrijfsnaam 2] B.V. houdt. De vrouw heeft de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. gesteld op een bedrag van
€ 100.000. De rechtbank zal bij die waarde aansluiten. De vrouw heeft geen expliciet standpunt ingenomen ten aanzien van de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 2] B.V. Bij gebrek aan een concrete stelling gaat de rechtbank voor die laatste aandelen eveneens uit van een waarde van € 100.000. De man dient deze waarde van de aan hem toegedeelde aandelen te verrekenen en hij zal mitsdien aan de vrouw
€ 2.337.963 (zijnde de helft van het bedrag van (€ 4.475.925 + € 100.000 + € 100.000 =
€ 4.675.925) aan de vrouw dienen te voldoen.
Tot slot beschouwt de rechtbank de benoeming van de deskundige als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor het overige:
aan de man worden toegedeeld:
- de aandelen van de man in [bedrijfsnaam 3] , [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V., ter waarde van
€ 4.675.925,- onder de verplichting de helft van deze waarde aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af al het eventueel meer of anders gevorderde;
beschouwt de benoeming van de deskundige als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, mr. C. de Jong-Kwestro en mr. E.D.A. Geleijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier en uitgesproken op de openbare zitting van 12 september 2024.