In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter had eerder op 25 juli 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 november 2024, maar het verzoek om verdere verlenging werd aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2024 waren de ouders van de minderjarige, hun advocaten en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de zorgen over zijn situatie besproken.
De gecertificeerde instelling handhaafde het verzoek tot verlenging van de machtiging, omdat de zorgen over de minderjarige niet waren afgenomen. De minderjarige woonde op dat moment bij zijn tante en ging niet naar school. De ouders waren bezig met het vinden van een woning, maar de moeder ondervond tegenwerking van de gemeente. De kinderrechter heeft de situatie beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria voor uithuisplaatsing en concludeerde dat er geen gronden waren voor een machtiging tot uithuisplaatsing, aangezien de ouders achter de plaatsing bij de tante stonden. De kinderrechter wees het verzoek van de gecertificeerde instelling af, met de overweging dat de minderjarige in zijn belang naar school moest kunnen gaan en dat de ouders verder moesten werken aan hun woonsituatie.
De beslissing werd openbaar uitgesproken door de kinderrechter, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker of andere belanghebbenden.