ECLI:NL:RBDHA:2024:1798
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van een Egyptische eiser in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2024, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals vastgesteld in de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 23 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen en dat Nederland een verzoek om overname aan Kroatië heeft gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiser buiten behandeling mocht stellen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er nu op het beroep is beslist. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 31 januari 2024.