ECLI:NL:RBDHA:2024:1798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38592 en NL23.38593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Egyptische eiser in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2024, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals vastgesteld in de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 23 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen en dat Nederland een verzoek om overname aan Kroatië heeft gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiser buiten behandeling mocht stellen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er nu op het beroep is beslist. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 31 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.38592 en NL23.38593

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser) (gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1999. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd; de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Waarom is eiser het niet eens met het besluit?
5. Eiser verzoekt om de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de prejudiciële vragen van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch2 af te wachten. Zolang deze vragen niet zijn beantwoord, dient de staatssecretaris ofwel alle overdrachten aan Kroatië op te schorten ofwel vooraf individuele garanties van Kroatië te vragen. Eiser vindt verder dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat de Kroatische autoriteiten zich nog steeds schuldig maken aan pushbacks aan de grens en eiser als Dublinclaimant mogelijk alleen een opvolgende aanvraag mag indienen en dan in een versnelde procedure terechtkomt.3 Eiser voert verder aan dat onduidelijk is of hij in Kroatië asiel heeft aangevraagd en stelt dat hij een asielvergunning in Griekenland heeft. Tot slot voert eiser aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat hij vanwege medische omstandigheden niet gehoord had mogen worden.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen tegenover Dublinclaimanten nakomt. De hoogste bestuursrechter - de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) - heeft op 13 september 2023 in zaken zoals deze geoordeeld dat dit uitgangspunt klopt.4 Het is daarom aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die zijn gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023. Eveneens ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de besluitvorming onzorgvuldig is voorbereid, omdat eiser is gehoord zonder dat hij medisch is beoordeeld. In dit geval is het uitgangspunt dat geen medisch advies wordt gevraagd, tenzij er op basis van het dossier aanleiding is om dat wel te doen of het gedrag of de uitlatingen van eiser daar op een later moment alsnog aanleiding toe geven. De omstandigheid dat eiser aan het begin van het gehoor aangeeft (psychisch) ziek te zijn, leidt niet tot de conclusie dat verweerder het gehoor had moeten staken en eiser medisch had moeten laten onderzoeken. De rechtbank ziet in het vervolg van het gehoorverslag hiervoor geen aanknopingspunten, omdat eiser meewerkt en concrete en coherente verklaringen aflegt over zijn bezwaren tegen een overdracht aan Kroatië. Uit zijn antwoorden volgt ook niet dat hij de gestelde vragen niet begrijpt.
7. Verder oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris eiser niet heeft hoeven volgen in zijn stelling dat onduidelijk is of hij een asielaanvraag in Kroatië heeft ingediend en dat
2 Verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
3 Eiser wijst op de factsheet ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Croatia’ van 20 april 2023, opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Kroatië.
4 Uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
hij een asielvergunning in Griekenland heeft. Uit de EURODAC-treffer volgt dat eiser in Kroatië een asielaanvraag heeft ingediend en bovendien hebben de Kroatische autoriteiten het claimverzoek geaccepteerd. Eiser heeft daarnaast niet met stukken onderbouwd dat hij een asielvergunning heeft in Griekenland. De staatssecretaris wijst in dit verband terecht op de SIS-signalering van eiser door de Griekse autoriteiten als niet toe te laten vreemdeling.
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser niet met recente of andere informatie dan zoals beoordeeld door de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2023 heeft onderbouwd dat ook Dublinclaimanten voor pushbacks hebben te vrezen. De enkele stelling dat de Kroatische autoriteiten zich nog steeds schuldig maken aan pushbacks en dat zij daarom niet zonder meer kunnen worden geloofd, is onvoldoende. In rechtsoverweging 3.1 van de uitspraak van de Afdeling is overwogen dat de mogelijke tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië door bijvoorbeeld pushbacks aan de buitengrenzen er niet toe leiden dat voor Dublinclaimanten in het algemeen of voor eiser in het bijzonder het risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM bestaat. Verder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Kroatië als Dublinclaimant enkel de mogelijkheid krijgt een opvolgende aanvraag in te dienen, dat hij in dat geval geconfronteerd wordt met een ontvankelijkheidsbeoordeling en dat zijn aanvraag in een versnelde procedure mogelijk niet inhoudelijk wordt beoordeeld. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat eiser niet heeft onderbouwd dat de Kroatische autoriteiten op zijn eerste asielaanvraag hebben beslist. Daarnaast kan de rechtbank uit de overgelegde stukken niet afleiden dat een Dublinclaimant bij terugkeer naar Kroatië altijd een opvolgende aanvraag moet indienen. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië in zijn specifieke geval de internationale verplichtingen schendt. Het beroep is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris eisers asielaanvraag buiten behandeling mocht stellen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
10. Omdat er nu is beslist op het beroep, heeft eiser geen belang meer bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 januari 2024

Documentcode: DSR33470903

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter staat geen hoger beroep of verzet open.