ECLI:NL:RBDHA:2024:17942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
NL24.41466
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [datum] 2004, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 27 september 2024 was opgelegd. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 30 oktober 2024 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 15 oktober 2024. Eiser's stelling dat de maatregel onrechtmatig is, omdat het onderzoek eerder gesloten had moeten worden, wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat de rechtmatigheid van de maatregel tot 15 oktober 2024 ambtshalve is getoetst en dat er geen onrechtmatigheden zijn gebleken.

Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt met betrekking tot zijn uitzetting en dat er geen kenbare belangenafweging is gemaakt. De rechtbank stelt vast dat er op 4 oktober 2024 een verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat verweerder voldoende voortvarend handelt, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser heeft verklaard niet terug te willen keren naar Algerije en heeft geen medewerking verleend aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41466

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1] Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 30 oktober 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 15 oktober 2024 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. De stelling van eiser dat dit 8 oktober 2024 dient te zijn, omdat volgens eiser het onderzoek in de vorige procedure op deze datum gesloten had moeten worden, volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 15 oktober 2024 en op dezelfde dag uitspraak gedaan, zodat aan de voorwaarde uit artikel 94, vijfde lid, van de Vw is voldaan. Verder is de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring tot 15 oktober 2024 ambtshalve getoetst en is niet gebleken van onrechtmatigheden, zoals volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak. Indien eiser van mening is dat in die periode zich omstandigheden hebben voorgedaan die de maatregel van bewaring onrechtmatig maken, had het op zijn weg gelegen deze naar voren te brengen in een hoger beroep tegen de uitspraak van 15 oktober 2024. Wat eiser dan ook aanvoert over de periode voorafgaand aan 15 oktober 2024 zal de rechtbank buiten beschouwing laten.
4. Eiser voert verder aan dat niet gebleken is dat verweerder, gelet op de verstreken duur die eiser in bewaring heeft doorgebracht, een kenbare belangenafweging heeft gemaakt. Verder handelt verweerder onvoldoende voortvarend aan eisers uitzetting. Dat verweerder vanwege capaciteitsproblemen niet voortvarend aan eisers uitzetting kan werken, mag eiser niet worden toegerekend.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het voortgangsrapport blijkt dat op 4 oktober 2024 een verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden. De in het voortgangsrapport opgenomen datum van 4 oktober 2022 merkt de rechtbank op als kennelijke verschrijving nu uit andere onderdelen in het voortgangsrapport voldoende blijkt dat deze verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024. Verder stelt de rechtbank vast dat deze verzwaarde belangenafweging voorafgaand aan het verstrijken van de termijn van zes maanden heeft plaatsgevonden, namelijk voor 8 oktober 2024.
6. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Eiser heeft in eerdere vertrekgesprekken verklaard niet terug te willen naar Algerije en geen medewerking zal verlenen aan terugkeren. Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder laatstelijk op 2 oktober 2024 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Eiser is tijdens dit vertrekgesprek op de hoogte gesteld van zijn uitzettingsdatum en zijn de vluchtgegevens aan hem bekendgemaakt, namelijk 6 november 2024. Nu dit gesprek nog geen maand geleden heeft plaatsgevonden en aan eiser een uitzettingsdatum is bekendgemaakt, handelt verweerder voldoende voortvarend. Hierbij speelt de omstandigheid mee dat de uitzetting van eiser vanwege zijn gebrek aan medewerking tot terugkeer onder begeleiding van een escorte zal plaatsvinden. Dit heeft tot gevolg dat eiser niet eerder kan worden uitgezet, omdat luchtvaartmaatschappijen maar een beperkt aantal vreemdelingen per vlucht accepteren en escorts van de KMar [3] niet onbeperkt beschikbaar zijn. Dit is ook aan eiser uitgelegd in het laatste vertrekgesprek. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 15 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17031.
3.Koninklijke Marechaussee.