ECLI:NL:RBDHA:2024:17889
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument voor Unieburgers op basis van zorg- en opvoedingstaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse man, en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsdocument voor Unieburgers, welke was afgewezen door de minister. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een bezwaarprocedure die begon met een besluit van de minister op 15 april 2024, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. De eiser stelde dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht voor zijn dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft, en dat zijn dochter niet in de Europese Unie kan blijven zonder hem. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn dochter die zou vereisen dat zij de EU moet verlaten als hij geen verblijfsdocument krijgt. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn verklaringen en bewijsstukken, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de zorg- en opvoedingstaken van de eiser niet meer dan marginaal zijn en dat er geen sprake is van onevenredige gevolgen voor de dochter. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.