ECLI:NL:RBDHA:2024:17845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
C/09/673217 / JE RK 24-1757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen wegens onvoldoende opvoedbehoefte en emotionele veiligheid

Op 17 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, die belast is met het ouderlijk gezag, is niet in staat gebleken om te voldoen aan de opvoedbehoeften van haar kinderen. Er zijn ernstige zorgen over de basisverzorging en emotionele veiligheid van de kinderen. De moeder heeft de afgelopen jaren verschillende hulpverlening ontvangen, maar is er niet in geslaagd om de geleerde vaardigheden in de praktijk toe te passen. De kinderen zijn blootgesteld aan verwaarlozing en emotionele mishandeling, wat heeft geleid tot signalen van trauma- en hechtingsproblematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende stabiliteit in de thuissituatie van de moeder is, waardoor een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, en de kinderrechter heeft benadrukt dat de uithuisplaatsing niet de schuld van de kinderen is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/673217 / JE RK 24-1757
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum 2] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam 1] en [naam 2] , namens Groeii.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 september 2024;
  • de aanvullende stukken de gecertificeerde instelling van 16 oktober 2024;
  • het aanvullende stuk van Groeii, overgelegd ter zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [naam 1] en [naam 2] , namens Groeii.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 december 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 2 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek ter zitting gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn van eind juli tot begin augustus 2024 met spoed uit huis geplaatst en wonen sindsdien weer bij de moeder thuis. De gecertificeerde instelling heeft na de thuisplaatsing hulpverlening vanuit Groeii ingezet om de moeder te voorzien van tips en ondersteuning bij de opvoeding en verzorging van de kinderen. Groeii komt dagelijks op huisbezoek en heeft bij de gecertificeerde instelling aangegeven dat de zorgen over de kinderen ernstig zijn toegenomen. De zorgen zijn onder andere gelegen in de ernstige verwaarlozing en emotionele mishandeling van de kinderen. Het komt geregeld voor dat er geen of onvoldoende eten aanwezig is in de woning. Daarnaast is [minderjarige 2] meerdere keren bezweet aangetroffen met zichtbare wallen onder de ogen en met een volle luier en zit hij vaak urenlang in een kinderstoel. Hij wordt onvoldoende gestimuleerd en heeft geen leeftijdsadequaat speelgoed. [minderjarige 1] moet aan de moeder toestemming vragen over welke kleding ze mag dragen en doet zelf de was omdat ze anders niet uitkomt met haar kleding. Daarnaast lijkt [minderjarige 1] zorgtaken voor [minderjarige 2] op zich te nemen. De kinderen zijn onveilig gehecht en [minderjarige 1] is onvoorspelbaar in haar gedrag net zoals de moeder onvoorspelbaar is in haar houding en gedrag richting de kinderen. [minderjarige 1] wisselt van een kindrol naar een volwassenrol en weer terug. Ook zijn signalen van trauma- en hechtingsproblematiek geconstateerd en zijn er zorgen over de ontwikkeling en psychisch emotionele veiligheid van de kinderen. Zo benoemt de moeder meermaals in het bijzijn van [minderjarige 1] dat de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de kinderen thuis kunnen blijven wonen niet bij haar (de moeder) ligt, maar bij [minderjarige 1] . Er is geen veilige omgeving voor de kinderen om zich in te kunnen ontwikkelen. De gecertificeerde instelling vindt het belangrijk dat de situatie gestabiliseerd wordt door de kinderen te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening. Daar kan aan de basisbehoeften van de kinderen worden voldaan en zullen zij de stabiliteit ervaren die zijn nodig hebben om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Het is belangrijk dat er diagnostiek bij [minderjarige 1] plaatsvindt zodat duidelijk wordt welke hulpverlening voor haar moet worden ingezet. Diagnostiek is momenteel niet mogelijk doordat de moeder niet meewerkt. Door de jonge leeftijd van [minderjarige 2] is het onduidelijk of en welke hulpverlening hij nodig heeft. De gecertificeerde instelling is van mening dat een minder ingrijpend middel dan een uithuisplaatsing niet meer aan de orde is. Een aantal jaar geleden heeft het gezin succesvol deelgenomen aan een gezinsopname. Het lukt de moeder echter onvoldoende om de tips en adviezen die zij daar heeft geleerd in de praktijk toe te passen. Er zijn daarnaast zorgen over het zelf reflecterend vermogen van de moeder. De gecertificeerde instelling vindt het belangrijk dat de moeder aan de slag gaat met behandelingen voor haar eigen problematiek. De afgelopen periode is dit echter niet van de grond gekomen doordat de moeder zich niet openstelt voor hulpverlening en geen hulpvragen heeft. De moeder werkt niet mee met hulpverlening en houdt die stellig af. Ze (h)erkent de zorgen niet en is denigrerend naar hulpverleners. De gecertificeerde instelling is van mening dat de moeder eerst met haar persoonlijke problematiek aan de slag moet voordat zij de zorg- en opvoedtaken van de kinderen op zich kan nemen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder stelt dat er altijd voldoende eten in huis is. Ze geeft aan dat ze [minderjarige 2] stimuleert en hem niet gepureerd maar geprakt eten geeft, zoals bij hen thuis gebruikelijk. De moeder benadrukt dat ze de afgelopen jaren stappen heeft gezet in het accepteren van hulpverlening. Zo geeft ze aan advies te willen over hoe ze moet omgaan met het gedrag van [minderjarige 1] nu ze in de pubertijd zit. Ook benoemt de moeder dat zij inmiddels op een wachtlijst van de GGZ staat om behandelingen voor haar eigen problematiek te beginnen. Het frustreert de moeder dat ze geen passende hulpverlening aangeboden krijgt van de gecertificeerde instelling. De moeder ziet graag dat de observaties een aantal uren aaneen duren in plaats van één uur per dag en geeft aan dat ze meer tijd met hulpverleners wil om met de adviezen te oefenen. De moeder geeft aan dat ze vaker moet oefenen voordat het beklijft. Daarnaast geeft ze aan dat ze bang is dat een nieuwe uithuisplaatsing wederom traumatiserend zal zijn voor de kinderen.
4.2.
Desgevraagd is namens Groeii naar voren gebracht dat zij ernstige zorgen hebben over de ontwikkeling van de kinderen. Er wordt weinig emotionele beschikbaarheid bij de moeder gezien. Daarnaast is tijdens de observaties gezien dat de moeder niet adequaat op de behoeften van de kinderen kan reageren. Ook uit Groeii zorgen over de absences die zij bij [minderjarige 1] (en ook bij de moeder) hebben geconstateerd, die zouden kunnen wijzen op trauma’s.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Van 30 juli tot 10 augustus 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst. Tijdens de zitting van 8 augustus 2024 is het overige deel van het verzoek afgewezen waarna de kinderen weer terug bij de moeder zijn geplaatst. De zorgen over de kinderen zijn sinds de thuisplaatsing echter ernstig toegenomen. Het lukt de moeder niet om te voldoen aan de opvoedbehoefte van de kinderen. Als gevolg hiervan is de basisverzorging van de kinderen onvoldoende. Er is niet altijd (passend) eten voor de kinderen aanwezig. Door hulpverleners is verscheidende keren geconstateerd dat de kinderen later op de middag nog niets gegeten hadden. Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn er daarnaast zorgen dat hij onvoldoende wordt gestimuleerd, geen leeftijdsadequaat speelgoed krijgt en dagelijks urenlang in zijn kinderstoel zit. Ook komt het regelmatig voor dat [minderjarige 2] bezweet, met een volle luier en wallen onder zijn ogen is aangetroffen, waarbij het voorkomt dat hij zijn volle luier zelfstandig uittrekt. [minderjarige 1] beschikt niet altijd over voldoende kleding, doet zelf haar was als ze niet uitkomt met haar kleding en moet de moeder toestemming vragen over welke kleding zij mag dragen. Zij gaat regelmatig ’s nachts uit bed om zelf eten te pakken. De moeder is onvoldoende in staat om de kinderen voldoende aandacht en tijd te bieden die nodig is voor hun opvoedbehoeften.
5.3.
Naast de zorgen om de basale verzorging van de kinderen zijn er ernstige zorgen over de emotionele veiligheid. Er is een gebrek aan warmte en nabijheid voor de kinderen. Daarbij wordt [minderjarige 1] door de moeder betrokken bij volwassenzaken waar een kind niet bij betrokken mag worden. De moeder heeft [minderjarige 1] stukken van de gecertificeerde instelling laten lezen en haar telefoon tijdens een gesprek met de jeugdbeschermer op de luidspreker gezet zodat [minderjarige 1] kon meeluisteren. [minderjarige 1] wordt hierdoor belast met zaken die niet voor haar bedoeld zijn. Ook is het zorgelijk dat de kinderen worden blootgesteld aan uitspraken uitgedrukt in grof taalgebruik van de moeder en andere familieleden, die onder meer mishandeling binnen de familie lijken te normaliseren (‘
die man heeft een fles in haar kut en kont gestopt’). Daarnaast heeft de moeder de schuld voor de uithuisplaatsing bij [minderjarige 1] neergelegd. Hierdoor heeft [minderjarige 1] het idee dat zij verantwoordelijk is voor de uithuisplaatsing. De kinderrechter benadrukt dat deze opmerkingen zeer kwalijk en belastend zijn voor [minderjarige 1] . De kinderrechter acht het daarom belangrijk om op te merken dat de uithuisplaatsing niet de schuld is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast laat [minderjarige 1] gedrag zien dat niet passend is voor haar leeftijd. Ze voelt zich verantwoordelijk voor te zorg- en opvoeding van [minderjarige 2] en wisselt tussen de rol van kind en volwassene. De kinderrechter merkt daarnaast op dat zij ook tijdens het kindgesprek meerdere malen signalen heeft gezien van absences bij [minderjarige 1] . Op momenten dat er werd (door)gevraagd naar emotionele onderwerpen leek [minderjarige 1] emotioneel afwezig en zich af te sluiten. De kinderrechter vindt dit zeer zorgelijk.
5.4.
De afgelopen jaren is er verschillende hulpverlening ingezet. De hulpverlening is echter onvoldoende van de grond gekomen. Ondanks de gezinsopname en de hulpverlening vanuit Groeii is het de moeder niet gelukt om hetgeen zij tijdens de gezinsopname heeft geleerd in de praktijk door te voeren. De hulpverlening wordt daarnaast belemmerd door de houding en het toedoen (zoals bij GGZ-afspraken van [minderjarige 1] aanwezig willen zijn) en nalaten (zoals niet op afspraken verschijnen) van de moeder. Als gevolg hiervan is onder andere de GGZ-behandeling van [minderjarige 1] vroegtijdig beëindigd. De moeder spreekt daarnaast – ook in het bijzijn van de kinderen – denigrerend over hulpverleners en neemt de tips en adviezen niet aan waardoor de huidige situatie in stand blijft. De kinderrechter benadrukt de noodzaak van hulpverlening voor het gezin. Er zijn signalen van trauma- en hechtingsproblematiek bij de kinderen geconstateerd waarvoor met spoed diagnostiek en hulpverlening dient te worden ingezet. Om de hulpverlening succesvol in te zetten is stabiliteit vereist. Op dit moment is er onvoldoende stabiliteit voor de kinderen in de thuissituatie van de moeder waardoor een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De moeder kampt op haar beurt ook met haar persoonlijke problematiek. Al in 2011 zijn signalen geconstateerd die wijzen op PTSS-, borderline- en LVB-problematiek bij de moeder. Zij zal hieraan moeten werken voordat thuisplaatsing van de kinderen mogelijk is. De kinderrechter acht het positief dat de moeder zichzelf heeft aangemeld bij GGZ en benadrukt dat de moeder de komende periode dan ook moet laten zien dat zij de hulpverlening accepteert en in de praktijk toepast.
5.5.
Gezien de zorgelijke situatie is het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat zij in een gezinsgerichte voorziening worden geplaatst. De kinderrechter wijst de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing dan ook toe voor de verzochte duur.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 17 oktober 2024 tot 2 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024 door mr. drs. W.G. de Boer, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 29 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.