ECLI:NL:RBDHA:2024:17818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
09/075115-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag; veroordeling voor poging tot zware mishandeling en belaging met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 1 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en belaging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling door opzettelijk de remleiding van de auto van het slachtoffer door te snijden, wat de remcapaciteit met 50% verminderde. Dit handelde de verdachte met de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan belaging van een ex-vriendin, waarbij hij haar stelselmatig lastigviel via telefoontjes en berichten, wat leidde tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de positieve ontwikkeling in zijn hulpverlening. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.454,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/075115-23
Datum uitspraak: 1 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Windhorst naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 november 2022 te 's- Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 1] en/of een ander of anderen van het leven te beroven, met dat opzet in een/de remleiding van de Opel Combo (kenteken
[kenteken] ) van voornoemde [naam 1] heeft gesneden en/of heeft doorgesneden en/of de remleiding heeft doorgeknipt, althans kapot geknipt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2022 te 's -Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] en/of een ander of anderen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in een remleiding van de Opel Combo (kenteken [kenteken] ) van voornoemde [naam 1] heeft gesneden en/of heeft doorgesneden en/of de remleiding heeft doorgeknipt, althans kapot geknipt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2022 tot en met 12 maart 2023 te ’s-Gravenhage,
althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 2] door met het oogmerk die [naam 2] en/of haar familie en/of vriend(en) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, [naam 1] heeft hij, verdachte (onder andere)
- die [naam 2] veelvuldig gebeld en/of what's app en/of snapchatberichten gestuurd en/of veelvuldig screenshots en/of geluidsberichen gestuurd en/of veelvuldig bij de woning gepost en/of in zich de straat van die [naam 2] opgehouden en/of aan de deur gebeld en/of veelvuldig achtervolgd en/of
- die [naam 2] en/of haar moeder achtervolgd en/of geroepen/geschreeuwd in hun richting en/of
- een vriend van die [naam 2] , genaamd [naam 1] , achtervolgd en/of dreigende woorden naar hem geroepen en/of veelvuldig gebeld en/of tekstberichten gestuurd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de onder 1 (primair en subsidiair) en 2 ten laste gelegde feiten bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat nu verdachte ontkent de remkabel van de Opel Combo te hebben doorgesneden, het aantreffen van mogelijk zijn DNA op de remkabel kan worden verklaard doordat de verdachte zijn ex-schoonvader een keer geholpen heeft met het klussen aan de Opel Combo van aangever [naam 1] .
In het licht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het namens de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt dat zowel de schoonvader als de verdachte zelf hebben verklaard dat zij tijdens het klussen aan de Opel Combo alleen een koppelingscilinder hebben verwisseld en niet aan de remleiding van de auto hebben gezeten.
Uit de hierna te noemen bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie worden getrokken dat de verdachte omstreeks 9 november 2022 een snee heeft gemaakt in de remleiding van de Opel Combo van [naam 1] , waardoor de remcapaciteit van dat voertuig met 50 procent werd verminderd en waardoor aangever [naam 1] , afrijdend op een kruispunt, geen althans onvoldoende gebruik kon maken van de rem van het voertuig.
Vrijspraak primair (poging tot doodslag)
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt of de kans op de dood aanmerkelijk was. Als een feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat het doorsnijden van een remleiding van een auto het remvermogen van de auto aanmerkelijk doet afnemen. In deze zaak staat vast dat één remkabel van de auto van aangever [naam 1] was doorgesneden, waardoor nog een remcapaciteit van 50 procent resteerde. Naar het oordeel van de rechtbank ontstaat zo een zeer gevaarlijke situatie waarbij een verkeersongeval in de lijn der verwachting ligt. Zeker nu de auto midden in de stad stond geparkeerd, een plek waar in de nabije omgeving drukke verkeerssituaties zich kunnen voordoen.
Echter, niet kan worden vastgesteld dat de kans op de dood zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Uit het dossier blijkt niet hoe de verkeerssituatie ter plaatse was op het moment dat [naam 1] met de Opel Combo het kruispunt met stoplichten naderde, zijnde het moment dat aangever merkte dat zijn remmen het niet of niet voldoende deden. Ook heeft [naam 1] , nadat hij het verlies aan remvermogen had opgemerkt, met gebruik van de handrem kunnen doorrijden naar een benzinestation en vervolgens ook nog naar zijn werk. Het geheel overziend is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat door het handelen van de verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever [naam 1] . De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Subsidiair (poging tot zware mishandeling)
De rechtbank is van oordeel dat wel de aanmerkelijke kans bestond dat [naam 1] door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door de remleiding door te snijden en daarmee de remcapaciteit van de auto met 50 procent te verminderen heeft de verdachte gevaarzettend gehandeld en bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [naam 1] met de auto zou gaan rijden in het drukke stadsverkeer waardoor kans was op zwaar letsel na een verkeersongeluk. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich op basis van de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, schuldig heeft gemaakt aan belaging van [naam 2] . De rechtbank constateert dat de berichten op de telefoon van aangeefster overeenkomen met de berichten die zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte. Het gaat om dezelfde bewoordingen en hetzelfde taalgebruik. De verdachte heeft veelvuldig contact gezocht met aangeefster en deze contactmomenten zien niet op het welzijn van aangeefster dan wel van hun kinderen samen. Gelet op het voorgaande, het belagende karakter van de berichten, de frequentie waarmee de verdachte contact heeft gezocht met [naam 2] en tevens met haar partner [naam 1] , en de duur van de periode waarbinnen dit alles heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat [naam 2] tegen haar wil in de gedragingen van de verdachte heeft moeten dulden, waardoor de verdachte met zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht daarmee de ten laste gelegde belaging wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij omstreeks 9 november 2022 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in een remleiding van de Opel Combo (kenteken [kenteken] ) van voornoemde [naam 1] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van
5 oktober2022 tot en met 12 maart 2023 te ’s-Gravenhage, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 2] door met het oogmerk die [naam 2] en/of haar familie en/of vriend(en) te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, [naam 1] heeft hij, verdachte (onder andere)
- die [naam 2] veelvuldig gebeld en/of Whatsapp en/of Snapchatberichten gestuurd en/of veelvuldig screenshots en/of geluidsberichten gestuurd en/of veelvuldig bij de woning gepost en/of in zich de straat van die [naam 2] opgehouden en
- die [naam 2] en/of haar moeder geroepen/geschreeuwd in hun richting en
- een vriend van die [naam 2] , genaamd [naam 1] , dreigende woorden naar hem geroepen en/of veelvuldig gebeld en/of tekstberichten gestuurd.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, begeleiding door E25, ambulante behandeling, het hebben van een dagbesteding en een contactverbod met [naam 2] . Verder heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het deel dat verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. De verdachte is ook bereid om een taakstraf uit te voeren.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende vijf maanden op indringende wijze zijn ex-vriendin belaagd.
Nadat zij de relatie met de verdachte had verbroken heeft hij op verschillende manieren veelvuldig contact gezocht door (onder meer) veel berichten naar haar te sturen, haar vaak te bellen en zich op te houden in de buurt van haar woning. Ook heeft hij een vriend van haar, genaamd [naam 1] , veelvuldig gebeld, berichten naar hem gestuurd en dreigende woorden naar hem geroepen. Uit de aangifte blijkt dat de impact van de belaging op aangeefster groot is geweest. Door het handelen van de verdachte voelde zij zich onveilig en vreesde zij voor haar leven en het leven van hun kinderen. De verdachte heeft hiermee langer durend ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door opzettelijk een snee te maken in de remleiding van de auto van [naam 1] en hij heeft daarbij bewust de kans op de koop toe genomen dat [naam 1] als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Door aldus te handelen heeft verdachte [naam 1] en de overige verkeersdeelnemers blootgesteld aan de kans op een verkeersongeluk met mogelijk een ernstige afloop. De verdachte toont weinig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en neemt daar geen verantwoordelijkheid voor. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 september 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, die allemaal betrekking hebben op aangeefster dan wel op vrienden van haar. De verdachte is verder op 2 oktober 2023 veroordeeld door de politierechter in deze rechtbank waardoor artikel 63 Sr van toepassing is. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 april 2024. Hieruit volgt dat de verdachte problemen had op het gebied van zijn gezin en partner en op het gebied van zijn psychosociaal functioneren. Daarnaast is sprake van een licht verstandelijke beperking. De situatie lijkt echter positief te zijn veranderd en de verdachte is goed ingebed in de hulpverlening. De begeleiding en behandeling van de verdachte verloopt goed. De verdachte heeft een dagbesteding en hij heeft zicht op een vaste baan. Hij toont inzet en staat open voor hulpverlening. Het voortzetten van het toezicht door de reclassering is geïndiceerd. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, begeleiding door E25, ambulante behandeling en het hebben van een dagbesteding. De reclassering adviseert deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een voortgangsverslag van de reclassering ten aanzien van het toezicht van de verdachte van 4 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte zich grotendeels heeft gehouden aan de voorwaarden die hem in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uren met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en om de behandeling en begeleiding van de verdachte voort te zetten. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarde ook een contactverbod opleggen met [naam 2] , nu haar raadsman ter terechtzitting heeft aangegeven dat zij dit nog wenselijk acht.
De op te leggen straffen zijn lager dan door de officier van justitie geëist. Mede redengevend daarvoor is dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde feit 1. De verdachte staat al gedurende anderhalf jaar onder toezicht en dat toezicht verloopt goed. In deze anderhalf jaar heeft de verdachte laten zien dat hij zich goed houdt aan de opgelegde voorwaarden en dat hij het contactverbod met aangeefster heeft gerespecteerd. Mede gelet hierop acht de rechtbank het dan ook niet noodzakelijk om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.454,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 954,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. De materiele schade bestaat uit de posten reiskosten
(€ 92,-), gederfde inkomsten (netto € 477,-) en eigen risico (€ 385,-). Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. P.R. Hogerbrugge, verzocht het bedrag aan immateriële schade te verhogen tot € 2.500,-. Daarbij is verwezen naar categorie 2 van psychisch letsel van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen en subsidiair dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is door de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van € 954,-.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Uit hetgeen namens de benadeelde partij hierover is aangevoerd is voldoende aannemelijk geworden dat zij als gevolg van dit feit psychische klachten heeft ontwikkeld en dat dit alles grote gevolgen heeft gehad in haar leven. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- voldoende onderbouwd en toewijsbaar is. Een hoger bedrag is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast komen te staan.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, mede vanwege de onzekerheid over de immateriële schade die in de toekomst nog kan ontstaan.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.454,-, bestaande uit € 954,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 oktober 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.454,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2022 tot de dag van algehele voldoening, ten behoeve van [naam 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 285b en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
belaging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd blijft melden bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te ’s-Gravenhage. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd zijn begeleidingstraject bij E25 voortzet, of indien nodig bij een andere soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft;
- gedurende de proeftijd zijn huidige behandeling bij de Waag voortzet zolang dit nodig wordt geacht of indien nodig bij een andere soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk en vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, behoudens contact dat met betrekking tot een omgangsregeling geïnitieerd wordt door een instelling voor jeugdzorg en/of een mediator en/of soortgelijke discipline, zulks ter beoordeling van de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] deels toe tot een bedrag van € 2.454,-, bestaande uit € 954,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.454,-, bestaande uit € 954,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 oktober 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 34 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.Z. Zeeman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2024.