ECLI:NL:RBDHA:2024:1781
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na inhoudelijke afdoening beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag voor uitstel van vertrek had ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en er werd een terugkeerbesluit uitgevaardigd. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 1 februari 2024, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een voormalig gemachtigde, heeft de rechtbank het verzoek behandeld. De verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en er was een tolk aanwezig.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat, aangezien er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep, het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.