ECLI:NL:RBDHA:2024:17800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
09-164946-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte, geboren op 1965 in Turkije, veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden. De zaak kwam aan het licht na aangifte door het slachtoffer en haar moeder in 2020, waarin het slachtoffer verklaarde dat zij tussen haar vijfde en elfde levensjaar meerdere keren door de verdachte was misbruikt. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en steunbewijs van getuigen beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer authentiek, gedetailleerd en consistent waren, ondanks enkele tegenstrijdigheden. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar de rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/164946-21
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1965 te [geboorteplaats] (Turkije),
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedag 2] 2013 tot en met 10 februari 2018 te Voorschoten en/of Leiden althans (elders) in Nederland met (de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige) [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het betasten van de clitoris en/of vagina van die [slachtoffer] ,
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] ,
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het beffen van die [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank later in.
3.3.
De gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina’s van het zaaksdossier, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met registratienummer PL1500-2020146913, van de Districtsrecherche Den Haag, afdeling thematische opsporing en team zeden, met bijlagen (zaaksdossier genummerd p. 1 t/m 75), tenzij anders aangegeven.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] (de moeder van het slachtoffer), opgemaakt op 30 juni 2020, voor zover inhoudende (zaaksdossier p. 12, 13):
Ze zei dat [de verdachte] , mijn zus had een relatie met hem, haar seksueel had geraakt. Hij had aan haar borsten en aan haar vagina gezeten, op en onder haar broek. Wij zaten beneden en hij is met [slachtoffer] naar boven gegaan om huiswerk te maken en toen is het ook gebeurd.
Ik heb haar in vertrouwen aan hem meegegeven. Ik heb haar ook een paar keer door hem laten ophalen van school. Hij had toen de sleutel van de woning van mijn ouders omdat zij met vakantie waren. [slachtoffer] heeft mij verteld dat er toen ook iets is gebeurd.
2. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [slachtoffer] (het slachtoffer, destijds 13 jaar), opgemaakt op 31 juli 2020, voor zover inhoudende (zaaksdossier p. 22, 23, 25 t/m 28):
Meestal ging hij me helpen met mijn spreekbeurt in groep 5. Ik kan me herinneren dat we in het huis van mijn tante naar boven gingen. Op een gegeven moment namen we pauze, ik was dan al wel gewend aan wat er ging gebeuren. Hij trok meestal mijn kleren uit en dan lag ik op het bed en zat hij op zijn knieën. Ik moest mijn benen open doen. Ik vond dat best wel raar, maar dacht dat dat misschien wel normaal zou zijn. Het is beffen wat hij deed. Daarna moest ik op mijn knieën gaan zitten en moest hem pijpen. Hij zei dat ik moest doen alsof het een lolly was. Ik moest mijn mond opendoen en hij deed mijn hoofd op en neer met zijn hand achterop mijn hoofd. Hij duwde steeds tegen mijn hoofd aan waardoor ik heen en weer ging.
Het was altijd ergens anders. Soms moest hij mij ophalen van school. Soms liet hij mij porno kijken terwijl ik naar mijn oma werd gebracht. Toen mijn opa en oma op vakantie waren gingen we naar hun huis. Ik moest op het bed in de kamer van mijn oma gaan liggen en mijn benen open doen. Daarna gingen we naar de kamer van mijn opa en moest ik op bed gaan zitten. Op dat moment was hij aan het masturberen en is toen klaargekomen, ik kan me herinneren dat het op me zat. Het was wit en vies. Ik moest me douchen en daarna werd ik door hem naar huis gebracht.
Het gebeurde 3 of 4 keer per maand. Uitgebreid dat ik mij ook moest uitkleden was meestal bij mijn tante op zolder of bij mijn oma als zij op vakantie waren. Dat gebeurde minder vaak, ik denk 2 keer per maand.
Maar dat hij mij aanraakte op een verkeerde manier gebeurde ook op andere plaatsen. Op familiefeesten of in de woonkamer. Ik zat dan meestal op schoot en hij had een kussen op mijn schoot gelegd. Hij ging met zijn hand in mijn broek, met mijn clitoris spelen. Hij probeerde ook in mijn vagina te gaan maar dat deed pijn.
Het is ook een keer bij mij thuis gebeurd, hij had mij thuis gebracht en zou een soort van “op mij passen”.
Ik denk dat de eerste keer waar ik oprecht van weet, ik in groep 3 was, toen ik 6 of 7 jaar oud was. In groep 3 was het al iets normaals wat tussen ons gebeurde. De laatste keer dat er iets is gebeurd was, was ongeveer twee jaar geleden toen ik 11 jaar oud was.
Zijn naam is [de verdachte] , maar ik zou zijn naam liever niet meer willen horen.
Mijn tante woont in [woonplaats 2] . Mijn oma woont in [woonplaats 3] .
3. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [slachtoffer] (het slachtoffer, destijds 15 jaar) in de kindvriendelijke studio, opgemaakt op 24 oktober 2022, voor zover inhoudende (proces-verbaal met nummer PL1500-2020146913-19, p. 15, 21, 22, 24, 28, 32 t/m 34):
Ik wist nog dat ik een spreekbeurt moest maken over dolfijnen en dat hij mij daarmee ging helpen. En dat is ook wat ik kan herinneren qua het seksueel misbruik.
Af en toe bleef ik slapen bij m’n tante. En dan was m’n tante beneden en waren wij al boven. En dan ging hij mij beffen en af en toe moest ik hem pijpen. Dit was al voor de gebeurtenis met de spreekbeurt.
Meestal zou mijn oma mij uit school ophalen en naar huis brengen. Maar er waren die zes maanden dat ze naar Turkije gingen en toen kwam hij me ophalen. Het begon in m’n oma haar kamer, maar voor een reden of iets gingen we naar m’n opa’s kamer. In de kamer van mijn opa was hij aan het masturberen.
Als er meerdere mensen bij waren kon hij niet doen wat hij normaal deed. Dan nam hij mij op schoot en dan deed hij er een kussen overheen en dan zat hij met zijn hand tussen mijn schaamlippen.
Toen ik jonger was, rond de vijf of zeven, leek het gewoonte. Hoe ouder ik werd, hoe meer ik besefte dat het gewoon niet hoorde te gebeuren. Dat gebeurde beetje bij beetje. Elke keer als iemand naar boven kwam, kapte hij ermee. Ik mocht het ook nooit aan iemand vertellen. En toen ik in groep 7 en 8 zat, kregen we voorlichting. En ik denk dat ik daarna wel besefte dat het gewoon niet moet.
4. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 1] (het nichtje van het slachtoffer), opgemaakt op 13 oktober 2020, voor zover inhoudende (zaaksdossier p. 38 t/m 40):
In het verleden toen ik acht jaar was had [de verdachte] ook aan mijn borsten gezeten en een keer aan mijn been. Hij had ook tegen mij gezegd: “Als iets seksuele ervaring wilt, dan kun je bij mij terecht voor hulp, advies.”
[slachtoffer] heeft mij in december vorig jaar via de app verteld dat zij door hem is aangeraakt op een manier waarop zij dat niet fijn vond. Hij was een oom van ons. Ik ben die avond meteen naar haar toe gegaan. Ze zei dat ze overal was aangeraakt en ze kon zich niet meer herinneren hoe lang en wanneer het was begonnen want ze was nog klein. Ze begon hard te huilen en te schreeuwen, en ze gooide zichzelf gewoon op de grond.
5. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] (de grootvader van het slachtoffer), opgemaakt op 1 juni 2021, voor zover inhoudende (zaaksdossier p. 53):
V: We zijn al een tijdje bezig met het onderzoek naar aanleiding van de aangifte die [slachtoffer] en haar moeder bij ons hebben gedaan. Uw dochter [naam] heeft verklaard dat [de verdachte] , aan u hierover iets heeft verteld. Wat kunt u hier over verklaren?
A: [de verdachte] vertelde ongeveer een jaar geleden: “Ik heb iets verkeerds gedaan, ik heb een strafbaar feit gepleegd.” Ik zei “schande” tegen hem. Hij zei: “Ik heb haar niet verkracht, ik heb haar mishandeld maar niet verkracht.” Ik zou het niet geloven als hij het niet zelf had gezegd. Hij heeft gezegd: “Ik heb het kind wel aangerand maar niet verkracht.”
V: Wat vertelde hij precies wat er zou zijn gebeurd?
[de verdachte] heeft zijn hand tussen de benen van haar geplaatst en zijn hand heen en weer bewogen en aan haar borsten gezeten, hij heeft dit allemaal onder de kleding gedaan. (
Opmerking verbalisant: De getuige maakt wrijfbewegingen ter hoogte van zijn borst en kruis.) Hij heeft dit bij [slachtoffer] gedaan.
6. Het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] (de grootvader van het slachtoffer) door de rechter-commissaris, opgemaakt op 19 januari 2022, voor zover inhoudende:
Hij zei: “Pa, ik heb iets slechts gedaan, dit is niet tegenover mensen of tegenover God te rechtvaardigen. Maar ik heb het wel gedaan.” Ik vroeg wat hij had gedaan en hij zei: “Ik heb met [slachtoffer] zo en zo gedaan.” (
Opmerking rechter-commissaris: getuige wijst naar borst en schaamstreek.) Ik zei dat dat heel slecht was en dat God hem moge helpen.
[de verdachte] zei, voordat hij wegging: “Ik heb hier, hier en hier met het kind gespeeld, breng haar maar naar een dokter.” (
Opmerking rechter-commissaris: getuige wijst naar borst en schaamstreek.)
3.4.
Bewijsoverwegingen
Wanneer is sprake van voldoende bewijs?
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank het volgende voorop. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken en kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de (gestelde) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Veelal is het ook zo dat de (belastende) verklaring van het vermeende slachtoffer lijnrecht tegenover de (ontkennende) verklaring van de verdachte staat. Getuigen van de gebeurtenissen zelf zijn er vaak niet.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie in dit verband ook de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, o.a. ECLI:NL:HR:2020:637).
Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Tussen de verklaringen van het vermeende slachtoffer en het overige bewijsmateriaal mag niet een te ver verwijderd verband bestaan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank zal eerst toetsen of de verklaring van het slachtoffer op zichzelf beschouwd betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank zal – indien zij tot de conclusie komt dat die verklaring betrouwbaar is – vervolgens beoordelen of de verklaring van het slachtoffer in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer
De verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, komen in de kern erop neer dat zij tussen haar vijfde/zesde en elfde levensjaar meerdere malen is misbruikt door de verdachte. De verdachte zou seksuele handelingen hebben verricht met het slachtoffer, waaronder seksueel binnendringen.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende betrouwbaar zijn, onder meer omdat zij in een appje aan haar tante heeft geschreven “
het is echt dat weet ik wel zeker, het is waarschijnlijk niet zo dat ik al jaren het mezelf heb verbeeld.” Hieruit volgt dat het slachtoffer de mogelijkheid openhoudt dat zij zich de gebeurtenissen heeft verbeeld, aldus de verdediging. Daarnaast volgt uit de verklaring van het slachtoffer dat zij over de gehele periode meer dan 200 keer door verdachte zou zijn misbruikt (vier tot vijf keer per maand over een periode van ongeveer vijf jaren), terwijl zij slechts over twee momenten uitgebreid en concreet kan vertellen. De verdachte heeft volgens de verdediging nooit zoveel tijd en gelegenheid gehad om het misbruik te verrichten: zij kwam altijd samen met haar moeder op visite bij haar tante en de verdachte. Daarnaast haalde de verdachte het slachtoffer slechts een paar keer op van school. Ook stelt de verdediging dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistenties bevatten. Ten slotte is in deze context volgens de verdediging van belang dat de whatsapp berichten uit december 2019 waarin het slachtoffer haar nichtje over het misbruik heeft verteld nooit zijn gevonden en dat een dagboekje waarover zij heeft verteld nooit aan de politie is verstrekt.
De rechtbank overweegt dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer dient plaats te vinden aan hand van onder meer de authenticiteit, concreetheid en gedetailleerdheid daarvan. Daarbij is ook van belang of de verklaringen consistent zijn.
De rechtbank volgt de verdediging niet en is van oordeel dat de verklaringen van het slachtoffer (bewijsmiddel 2 en 3) authentiek, gedetailleerd en consistent zijn. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking. Het slachtoffer vertelt uitvoerig over het misbruik op zolder bij haar tante tijdens het voorbereiden van de spreekbeurt, bij haar opa en oma thuis en op schoot op de bank. Zij benoemt steeds dezelfde seksuele handelingen en details, zoals het werken aan de spreekbeurt, het verplaatsen van de slaapkamer van haar oma naar die van haar opa, het masturberen door de verdachte in de slaapkamer van haar opa en het op schoot nemen, een kussen op haar schoot leggen en betasten van haar schaamlippen. Daarnaast vertelt zij dat het misbruik al begon toen zij nog heel jong was, dat het lange tijd ‘gewoon’ voor haar was, en zij eerst niet inzag dat het niet hoorde.
De rechtbank overweegt dat het slachtoffer over de kern van de verwijten, namelijk de duur en de aard van de seksuele handelingen die tussen haar vijfde à zesde en haar elfde levensjaar plaatsvonden, zoveel later zowel toen zij 13 was als toen zij 15 was, consistent heeft verklaard. Uit het dossier volgt dat ze, nadat ze haar nichtje en moeder kort over het misbruik heeft verteld, eerst geen aangifte wil doen en hier pas na aanmoediging door haar tante toe over is gegaan. Deze gang van zaken komt naar het oordeel van de rechtbank authentiek over. Aan het oordeel van de rechtbank draagt ook bij dat zij eerst schijnbaar met schaamte en in wat vagere vorm beschrijft wat er gebeurd zou zijn, en later concreter dezelfde gebeurtenissen beschrijft, met name ook na het opzoeken van de voor de diverse handelingen gangbare woorden.
Over bepaalde gebeurtenissen heeft zij soms wisselend verklaard, zoals over de vraag of zij eerder een koortslip heeft gehad of hoe vaak de verdachte haar nu ophaalde van school. Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, dit nog niet maakt dat deze verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Zulke tegenstrijdigheden kunnen immers goed hun oorzaak vinden in de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht door emoties als gevolg van het delict, tijdsverloop of de persoon van het slachtoffer. De rechtbank vindt deze discrepanties of lacunes in de verklaringen, mede gelet op de jonge leeftijd van het slachtoffer bij de aanvang van het misbruik en de duur ervan, niet afdoen aan de betrouwbaarheid. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
De rechtbank overweegt wel dat vanwege het feit dat het slachtoffer pas veel later in haar jonge leven heeft aangegeven met welke frequentie zij veel eerder misbruikt is en ook niet concreet kan aangeven wanneer het misbruik begon, er daarin mogelijk sprake is van een herinnering aan een grotere frequentie dan er in werkelijkheid is geweest. Ten voordele van de verdachte zal de rechtbank daarom uitgaan van een aanzienlijk lagere frequentie binnen de door het slachtoffer omschreven periode.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van het slachtoffer voor het overige betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Steunbewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank beantwoordt ook die vraag bevestigend en neemt daarbij de volgende bewijsmiddelen in aanmerking.
a. de verklaring van [getuige 1] , het nichtje van het slachtoffer
De rechtbank ziet steunbewijs in de verklaring van het nichtje van het slachtoffer (bewijsmiddel 4). Het slachtoffer heeft haar nichtje in december 2019 via whatsapp over het misbruik verteld en vervolgens is het nichtje naar haar toegekomen. Het nichtje trof het slachtoffer huilend, schreeuwend en in paniek aan. Hoewel er op dat moment geruime tijd sinds het misbruik is verstreken en het hier gaat om door het nichtje waargenomen emoties, kunnen deze in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, naar het oordeel van de rechtbank wel steun bieden voor de verklaringen van het slachtoffer.
Daarnaast heeft het nichtje van het slachtoffer verklaard dat de verdachte in het verleden, toen zij een jaar of acht was, ook aan haar borsten en haar been heeft gezeten, en een ongepaste opmerking van seksuele aard tegen haar heeft gemaakt. Hoewel dit een waarneming is die niet ziet op het kernverwijt, draagt de waarneming van het nichtje bij aan het beeld dat het slachtoffer schetst van de handelswijze van de verdachte en de seksuele lading in het contact met jonge meisjes.
b. de verklaring van [getuige 2] , de grootvader van het slachtoffer
De grootvader van het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte in het voorjaar van 2020 aan hem excuses heeft gemaakt voor wat hij het slachtoffer heeft aangedaan en in grote lijnen heeft beschreven hoe hij het slachtoffer heeft misbruikt (bewijsmiddel 5 en 6). Deze beschrijving komt overeen met de verklaring van het slachtoffer zelf. De rechtbank merkt hierbij op dat zowel deze beschrijving als de verklaring van het slachtoffer spreekt over handelingen anders dan geslachtsgemeenschap.
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte destijds zijn excuses heeft gemaakt aan de grootvader van het slachtoffer, maar dat deze niet zagen op het misbruik. De excuses zagen volgens de verdachte op het mogelijk iets verkeerd doen bij het stoeien met één van de kinderen of op schoot nemen van één van de kinderen.
De rechtbank volgt de verdediging niet en is van oordeel dat de verklaringen van de grootvader van het slachtoffer bij zowel de politie als de rechter-commissaris authentiek, gedetailleerd en consistent zijn. In dit licht bezien, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verdachte slechts zijn excuses aanbood voor mogelijk ongelukkige aanrakingen tijdens verder normale interacties met kinderen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van de grootvader van het slachtoffer betrouwbaar zijn en als steunbewijs kunnen worden gebruikt.
c. de verklaring van [naam] , de moeder van het slachtoffer
Ten slotte ziet de rechtbank steunbewijs in de verklaringen van de moeder van het slachtoffer (bewijsmiddel 1), waarin zij vertelt dat de verdachte het slachtoffer inderdaad heeft geholpen met het voorbereiden van een spreekbeurt en dat de verdachte het slachtoffer van school heeft gehaald. Hoewel deze verklaring op zichzelf niet voldoende steunbewijs op zou leveren, geeft deze (in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen) inzicht in de omstandigheden waaronder het misbruik kon plaatsvinden.
Partiële vrijspraak feitelijke zorg en waakzaamheid
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de feitelijke zorg en waakzaamheid geheel of gedeeltelijk aan verdachte was toevertrouwd dan wel was overgedragen. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte omstreeks de periode van februari 2013 tot en met februari 2018 het slachtoffer heeft misbruikt.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 11 februari 2013 tot en met 10 februari 2018 te Voorschoten en Leiden met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het betasten van de clitoris en vagina van die [slachtoffer] ,
- het brengen van zijn, verdachtes, vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] ,
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en
- het beffen van die [slachtoffer] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode op verschillende momenten schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een minderjarige slachtoffer, waarbij hij zowel oraal als vaginaal bij haar is binnengedrongen. De verdachte heeft met zijn handelen het risico genomen dat het slachtoffer permanent beschadigd is in haar (seksuele) ontwikkeling. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstige en langdurige psychische schade kunnen oplopen. Uit de verklaringen die het slachtoffer heeft afgelegd volgt dat zij nog steeds bang is voor de verdachte, zij wil zelfs zijn naam liever niet meer horen. Het slachtoffer, wier vader geen rol van betekenis meer vervulde, beschouwde de verdachte als meer dan een oom, iemand bij wie zij zich veilig voelde. De verdachte heeft het slachtoffer misbruikt terwijl zij in een afhankelijke positie van hem was, bij de voorbereiding van een spreekbeurt en bij het uit school halen. Daarnaast vond het misbruik plaats in huizen van familieleden van het slachtoffer, die voor het slachtoffer juist een veilige plek zouden moeten zijn. Daarmee is het vertrouwen van het slachtoffer ernstig geschonden. Hoewel de verdachte het misbruik aan de grootvader van het slachtoffer heeft toegegeven, heeft hij ter terechtzitting alle beschuldigingen ontkend en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Daarmee zet hij het slachtoffer als een fantast of een leugenaar neer. Dit is doorgaans pijnlijk voor slachtoffers van zedenmisdrijven.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 22 juni 2023, waaruit volgt dat, als verdachte veroordeeld zou worden, waarschijnlijk sprake is van een zogeheten gelegenheidsdader. Of sprake is van een seksuele stoornis is vanwege de ontkenning van het delict en het ontbreken van een gedragskundig onderzoek onbekend. Al met al heeft reclassering onvoldoende aanknopingspunten gezien om een plan van aanpak op te stellen en het risico op recidive in te schatten.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn, zoals vermeld in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is geschonden. De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen twee jaren nadat deze termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met de aanhouding van de verdachte op 16 juni 2021. Tot eind oktober 2022 heeft het onderzoek plaatsgevonden, dat mede langer heeft geduurd dan wenselijk vanwege getuigenverhoren door de rechter-commissaris die op verzoek van de verdediging hebben plaatsgevonden. Daarna is nog verzocht om nadere onderzoekshandelingen, waarover vervolgens zonder succes door de verdediging geprocedeerd is tot aan een raadkamerbeslissing van 4 april 2023. De dagvaarding voor de inhoudelijke behandeling op 29 juni 2023 is vervolgens om onduidelijke reden op 1 juni 2023 ingetrokken. In het bijzonder het ongebruikt verstrijken van tijd tussen juni 2023 en oktober 2024 is zowel voor de verdachte als voor het slachtoffer en haar familie te betreuren.
Op te leggen strafGelet op wat hiervoor is overwogen,is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel:
- 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens geldt.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
DERTIG (30) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2024.