ECLI:NL:RBDHA:2024:17796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
09-334317-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en bewezenverklaring openlijke geweldpleging met bijzondere voorwaarden

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1991 in Ethiopië, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 27 mei 2023 in Den Haag een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag door met een mes in de richting van het hoofd van het slachtoffer te steken. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat niet bewezen kon worden dat de verdachte een mes had gebruikt.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet met buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte een mes of scherp voorwerp had gebruikt. De rechtbank wees de vrijspraak voor dit feit toe. Echter, de openlijke geweldpleging werd wel bewezen verklaard, aangezien de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld tegen het slachtoffer, waaronder het slaan en schoppen van het slachtoffer en het gooien van een fiets op hem terwijl hij op de grond lag.

De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 213 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 750,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/334317-23
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Ethiopië),
Adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 1 augustus 2024 (pro forma)
en 17 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Kooijmans en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. C.M. Emeis naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 mei 2023 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of het gezicht van die [naam] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2023 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, te weten de Loosduinseweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam] door meermalen, althans eenmaal
- te stompen en/of te schoppen tegen/op/in de richting van het lichaam en/of het hoofd van die [naam] en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd van die [naam] te steken, althans met een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen het hoofd te slaan en/of
- een fiets tegen/op die [naam] te gooien, terwijl die [naam] op de grond lag, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een of meer sneeën/verwondingen in het gezicht en/of op het hoofd en/of verwondingen op de armen en/of het lichaam, voor die [naam] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (feit 1) en openlijke geweldpleging met enig letsel tot gevolg (feit 2). Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, door met een mes of een ander scherp of puntig voorwerp in de richting van het hoofd of lichaam van [naam] (hierna: aangever) te slaan of steken tijdens een onoverzichtelijke situatie, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever ten gevolge hiervan dodelijk letsel zou oplopen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - op de gronden, vermeld in de pleitnota - namens de verdachte
vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat op grond van het dossier niet vastgesteld kan worden dat de verdachte een mes of een ander scherp of puntig voorwerp heeft gebruikt. Daarnaast heeft de verdediging zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde, behoudens het steken/slaan met een mes of een ander voorwerp, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van dit steken of slaan heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden aangemerkt als poging tot doodslag. Voorop moet worden gesteld dat voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet moet hebben gehad op de dood van aangever, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen. Mede gelet op de camerabeelden die ter zitting zijn bekeken is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de verdachte (met een in zijn rechterhand bevindend mes of ander scherp of puntig voorwerp) de aangever heeft geslagen of gestoken. De verklaring van de verdachte dat hij sleutels in zijn handen heeft gehad en die vóórdat hij in de buurt kwam van het slachtoffer van zijn rechterhand naar zijn linkerhand heeft gebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als onaannemelijk terzijde worden gesteld. Dat de aangever letsel heeft opgelopen, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Zij heeft immers niet kunnen vaststellen hoe of door wiens toedoen dit letsel is veroorzaakt. In dat verband acht de rechtbank relevant dat uit de aard van het letsel evenmin volgt dat de aangever door de verdachte moet zijn geraakt met een mes of een ander scherp of puntig voorwerp.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet uit de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte met een mes of een ander scherp of puntig voorwerp aangever in zijn hoofd heeft gestoken (of daartegen heeft geslagen) en hiermee de aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven heeft geroepen. Dientengevolge kan het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van aangever niet worden bewezen. Verdachte zal dan ook van de aan hem ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van alle processen-verbaal opgemaakt in onderzoek Bogota met onderzoeksnummer DH2R023035 en proces-verbaalnummer PL1500-2023160391, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 261).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 28 mei 2023, voor zover inhoudende (p. 59 - 60):
Op zaterdag 27 mei 2023 liep ik op de Loosduinseweg in Den Haag. Naast coffeeshop 7th Planet stond een groep van zeker zes Ethiopiërs of Somaliërs op straat. Eén van die gasten keek naar mij en zei: "wat kijk je?" Toen liep ik terug en ik zei tegen hem: "hé broer, jij kijkt naar mij!" Die gast gaf mij een harde vuist tegen mijn linkerwang. Zijn vrienden vielen mij toen ook aan. Ik viel op de grond en terwijl ik op de grond lag, werd er een fiets op mijn hoofd gegooid.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Hij liep voorbij, kwam terug en vroeg waarom ik naar hem keek. Ik zei tegen hem dat ik naar voren keek. […] Ik heb met mijn arm een zwaaiende beweging gemaakt. Ik weet niet of ik hem heb geraakt. Ik heb de fiets gepakt en gegooid, maar ik wist niet dat hij op de grond lag en of de fiets hem had geraakt.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 april 2024, voor zover inhoudende (p. 120 - 122):
Verdachte [medeverdachte 1]Handelingen gericht tijdens het incident:
20:13:40 - De verdachte rent naar het slachtoffer en slaat hem meerdere malen in zijn gezicht.
20:13:46 - De verdachte schopt het slachtoffer, terwijl hij op de grond ligt.
Verdachte [medeverdachte 2]Handelingen gericht tijdens het incident:
20:13:48 - De verdachte schopt het slachtoffer, terwijl hij op de grond ligt.
Verdachte [alias verdachte](de rechtbank begrijpt: verdachte [de verdachte] )Handelingen gericht tijdens het incident:
20:13:01 - De verdachte slaat het slachtoffer in zijn gezicht;
20:13:43 - De verdachte rent naar het slachtoffer en maakt een zwaaiende beweging met zijn rechterhand in de richting van het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer raakt.
20:13:50 - De verdachte tilt een fiets op en gooit deze op het slachtoffer, terwijl hij op de grond ligt.
4. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 17 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Op de beelden met bestandsnaam ‘ [medeverdachte 2] 09-334291-23 en [de verdachte] 09-334317-23 Bogota’ heeft de rechtbank waargenomen:
Vanaf 1:22 (20:13:50) - de verdachte pakt een fiets, loopt richting het slachtoffer. Terwijl het slachtoffer roerloos op de grond ligt, gooit hij de fiets op het slachtoffer.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen van openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage hoeft zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiele – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 27 mei 2023 op de Loosduinseweg te ‘s-Gravenhage een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij geweld is gebruikt tegen aangever. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er een gewelddadige confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de aangever enerzijds en de groep van de verdachte en de medeverdachten anderzijds. Daarbij is aangever door verdachte tegen zijn hoofd en/of lichaam geslagen en heeft de verdachte op enig moment, terwijl aangever roerloos op de grond lag, een fiets op hem gegooid. De medeverdachten hebben aangever geslagen en geschopt, en richting aangever geschopt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zo te handelen een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging.
Partiële vrijspraak
Omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de aangever met een mes of een ander scherp of puntig voorwerp in zijn hoofd is gestoken of daarmee is geslagen, zal de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Niet ter discussie staat dat het jegens de aangever toegepaste geweld lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Deze omstandigheid is strafverzwarend aan de verdachte ten laste gelegd, op grond van artikel 141, tweede lid onder 1, Sr. Deze strafverzwaring heeft echter uitsluitend betrekking op de dader van wie is komen vast te staan dat het door hemzelf gepleegde geweld het lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid of en welk letsel door de verdachte is toegebracht, zodat hij van deze strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op 27 mei 2023 te 's-Gravenhage op de openbare weg, te weten de Loosduinseweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam] door
- te stompen en te schoppen tegen/op het lichaam en/of het hoofd van die [naam] en
- een fiets op die [naam] te gooien, terwijl die [naam] op de grond lag.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat [naam] de agressor was, waardoor voor de verdachte een noodweersituatie ontstond.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een noodweersituatie, met als gevolg dat het beroep op noodweer moet worden verworpen en het bewezenverklaarde strafbaar is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat sprake is van een aanranding, die ogenblikkelijk en wederrechtelijk is tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden moet zijn.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk geworden dat de aangever in eerste instantie de confrontatie heeft opgezocht met de (groep van de) verdachte. Het is dan ook mogelijk dat door de gedragingen van aangever in eerste instantie sprake is geweest van (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de (groep van de) verdachte. De daarop volgende handelingen van de verdachte kunnen echter, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Op de camerabeelden is te zien dat in de laatste fase van de confrontatie - toen in elk geval geen sprake meer was van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding door de aangever, door het terugtrekken van de aangever - een aanvalsgolf van de verdachte en zijn medeverdachten volgt richting de aangever. De groep bestaande uit de verdachte en zijn medeverdachten gaat achter de aangever aan, die vervolgens op de grond terechtkomt. De aangever wordt in die aanvalsgolf onder meer door de verdachte geslagen en hij wordt dan ook geschopt. Er wordt dan ook door verdachte een fiets op hem gegooid, terwijl hij roerloos op de grond ligt. Deze gedragingen kunnen niet anders dan als aanvallend worden beschouwd en kunnen daarom geen grondslag vormen voor een geslaagd beroep op noodweer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Het verweer wordt verworpen.
Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het bewezen verklaarde strafbaar.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodweerexcessituatie die zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, omdat de verdachte het idee had dat dit het enige was wat hij kon doen om zichzelf en zijn vrienden tegen aangever te beschermen.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een noodweerexcessituatie, met als gevolg dat het beroep hierop moet worden verworpen en de verdachte strafbaar is.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ook dit verweer niet slaagt, omdat – zoals hiervoor onder 4.3. is overwogen – geen sprake was van een noodweersituatie. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat hij te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat hem een locatieverbod voor de Loosduinseweg in Den Haag en een contactverbod met aangever in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Sr wordt opgelegd voor de duur van twee jaren, met een hechtenis van één week per overtreding met dadelijke uitvoerbaarheid.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de verdediging opgemerkt dat de verdachte bereid is om zich aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te conformeren, maar niet bereid is om zich aan te houden aan een contactverbod met de medeverdachten.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich met zijn twee mededaders schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens aangever door hem meermalen te slaan en te schoppen, waarbij verdachte ook een fiets op aangever heeft gegooid terwijl de aangever inmiddels roerloos op de grond lag. Met name deze laatste gedraging rekent de rechtbank de verdachte aan. Gelet op de aard en ernst van dit zinloze geweld, mag van geluk worden gesproken dat geen ernstiger letsel bij de aangever is opgetreden. De rechtbank weegt dit mee in strafverzwarende zin.
De verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangever. Het incident heeft bovendien plaatsgevonden op de openbare weg waardoor omstanders dit hebben meegekregen. Feiten als het onderhavige dragen bij aan gevoelens van angst en onrust in de samenleving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 juli 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 12 juli 2024. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met aangever en de medeverdachten.
Conclusie rechtbank
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 213 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, passend en geboden. De straf is lager dan de eis van de officier van justitie, mede omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van feit 1 en enkele onderdelen van de tenlastelegging onder feit 2. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden en daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die in het reclasseringsrapport zijn vermeld met uitzondering van het contactverbod. Voor oplegging van een maatregel ex artikel 38v Sr ziet de rechtbank geen aanleiding.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[naam] heeft zich door tussenkomst van zijn advocaat mr. T.J.J. Gallee als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.500,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke en volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het verzochte bedrag te matigen tot € 250,-, omdat het bedrag gelet op de geringe omvang van het letsel te hoog is en bij de benadeelde partij sprake is van een eigen aandeel in het feit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft als gevolg van het geweld letsel opgelopen. De gevorderde immateriële schade is voldoende onderbouwd en daarmee toewijsbaar.
Eigen schuld
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in beginsel jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade, maar dat bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid een rol speelt of en zo ja, in welke mate de benadeelde partij schuld heeft aan wat er is gebeurd. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, is gebleken dat de benadeelde partij zich agressief heeft opgesteld tijdens het conflict en de confrontatie met de verdachte en de mededaders heeft opgezocht. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank ziet daarom aanleiding de helft van de schade voor rekening van de benadeelde partij te laten en het gehele toe te wijzen bedrag te halveren, wat neerkomt op een bedrag van € 1.500,- / 2 = € 750,-. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk.
Indien en voor zover de ander of anderen de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 141 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
openlijke geweldpleging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
213 (TWEEHONDERDDERTIEN) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
30 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Polluxstraat 114 - 116 te Eindhoven op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd laat behandelen door de forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [naam]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 750,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, aan [naam] te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2023 tot aan de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. F.C. Berg, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2024.