ECLI:NL:RBDHA:2024:17794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
24-7003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving van illegale stalruimte

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres afgewezen. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, waarbij zij werd gelast om een aan haar paardenstal aangebouwde stalruimte van 22 m² te verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de melding van eiseres van 14 oktober 2022 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de Invoeringswet Omgevingswet niet van toepassing is. Het handhavingsbesluit van 29 maart 2024 is derhalve onder de Omgevingswet genomen.

De voorzieningenrechter concludeert dat het illegale deel van de stal niet vergunningsvrij kon worden opgericht, wat strijdig is met de geldende planregels. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, aangezien er geen vergunbare aanvraag om omgevingsvergunning bij het college ligt. De voorzieningenrechter oordeelt verder dat de overtreding niet van geringe aard of ernst is, en dat de noodzaak en geschiktheid van de handhaving vaststaan. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van handhaving wordt afgezien. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/7003 en SGR 24/7004
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, het college

(gemachtigde: mr. M.E.C. Zwanenburg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[belanghebbende], te [woonplaats] (belanghebbende).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot het perceel [adres] in [plaatsnaam] (het perceel).
Het college heeft met het besluit van 29 maart 2024 eiseres gelast om vóór 1 augustus 2024 een aan de paardenstal aangebouwde stalruimte van 22 m² op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dit besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld (zaak SGR 24/7004) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaak SGR 24/7003).
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft ook schriftelijk gereageerd.
Eiseres heeft de gronden aangevuld en nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar dochter [naam 1] en haar gemachtigde, de gemachtigde van het college, vergezeld door mr. L. Hage en belanghebbende, vergezeld door haar echtgenoot [naam 2] .
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 14 oktober 2022 heeft het college een melding van belanghebbende ontvangen over geluidoverlast veroorzaakt door paarden in de stal op het perceel. Op 12 december 2022 heeft een toezichthouder geconstateerd dat er op het perceel een paardenstal met vijf boxen staat. Op 21 juli 2023 en 9 oktober 2023 heeft het college eiseres schriftelijk te kennen gegeven dat van de stalruimte ongeveer 30 m² legaal is, maar dat het door eiseres aangebouwde deel van ongeveer 22 m² illegaal is en dat dit gedeelte moet worden verwijderd.
Op 23 februari 2024 heeft het college het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan eiseres bekendgemaakt.
Met het besluit van 29 maart 2024 heeft het college eiseres gelast om vóór 1 augustus 2024 de aan de paardenstal aangebouwde stalruimte van 22 m² op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiseres niet aan deze last voldoet, verbeurt zij een dwangsom van €7.500,- ineens.
Met het bestreden besluit heeft het college het handhavingsbesluit, conform het advies van de Onafhankelijke Commissie bezwaarschriften van de gemeente Krimpenerwaard van 25 juli 2024, in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
Op 9 september 2024 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Juridisch kader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet (de Invoeringswet) in werking getreden. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 18.1 van de Omgevingswet een overtreding is aangevangen en voor de inwerkingtreding van die afdeling een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing.
Aangezien de melding van belanghebbende van 14 oktober 2022 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, is artikel 4.3 van de Invoeringswet in dit geval niet van toepassing. Nu het handhavingsbesluit dateert van 29 maart 2024, is in dit geval de Ow van toepassing.
Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
Ter plaatse geldt het onderdeel “Buitengebied 2011” van het omgevingsplan. Het perceel waarop de stallen van eiseres zich bevinden heeft de enkelbestemming “Agrarisch met waarden” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 2” met gebiedsaanduiding “ruwvoederteelt”.
Op grond van artikel 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn gebouwen gelegen buiten het bouwvlak niet toegestaan.
Formele gronden
5.1.
Eiseres ziet niet dat er een integrale heroverweging van het handhavingsbesluit heeft plaatsgevonden, nu uit het bestreden besluit niet blijkt dat haar bezwaren bij de heroverweging zijn betrokken.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit onder meer is overwogen dat er geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst en dat ook anderszins geen reden is om aan te nemen dat handhaving onevenredig is. Dat het illegale bouwwerk is geconstateerd naar aanleiding van een melding over geluidsoverlast maakt niet dat handhaving onevenredig is volgens het college. Hieruit blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat in het bestreden besluit wel degelijk op de bezwaren van eiseres is ingegaan en dat die gemotiveerd zijn weerlegd. De grond slaagt niet.
6.1.
Verder stelt eiseres dat zij niet over de volledige stukken heeft kunnen beschikken tijdens de bezwaarprocedure, omdat de klacht van belanghebbende waarmee het handhavingstraject is aangevangen door het college pas in beroep is overgelegd.
6.2.
Ter zitting heeft het college onweersproken verklaard dat de melding van belanghebbende wel degelijk deel uitmaakte van het bezwaardossier. Overigens kan, voor zover eiseres pas tijdens de beroepsfase kennis zou hebben kunnen nemen van de inhoud van die melding, dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De grond slaagt niet.
7.1.
Eiseres betoogt dat het bestreden besluit in strijd komt met de rechtszekerheid, aangezien het college pas anderhalf jaar na de klacht een handhavingsbesluit heeft genomen. Ook is er door dit tijdsverloop geen sprake meer van een algemeen belang bij handhavend optreden.
7.2.
Aangezien de handhaving in dit geval niet berust op een verzoek daartoe, hoefde het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet binnen een bepaalde termijn te beslissen. Daarnaast is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur ervan, geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee van handhavend optreden dient te worden afgezien [1] . Gelet hierop slaagt de grond niet.
Is sprake van een overtreding?
8.1.
Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat er geen grond was voor handhavend optreden, aangezien het aangebouwde deel van de stallen vergunningvrij kon worden opgericht op grond van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
8.2.
Niet in geschil is dat voor het gedeelte van de stallen van 22 m² dat na 2018 is opgericht nimmer een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is verleend en dat dit gedeelte buiten het bouwvlak is opgericht. Gelet op het feit dat het Bor niet langer van kracht is, na inwerkingtreding van de Ow, neemt de voorzieningenrechter aan dat eiseres heeft beoogd zich te beroepen op het Besluit Bouwwerken leefomgeving. Nu zij niet concreet heeft toegelicht op welke artikelen daarvan zij zich beroept, kan deze grond niet slagen. Nu niet gebleken is dat het in geding zijnde deel van de stallen vergunningsvrij kon worden opgericht, doet zich strijd voor met artikel 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels en artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow. Het college was daarom bevoegd om op grond van artikel 18.2, tweede lid, van de Ow hiertegen handhavend op te treden.
Beginselplicht handhaving
9. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie?
10.1.
Volgens eiseres is er sprake van concreet zicht op legalisatie, omdat het zonder vergunning gebouwde deel van de stallen op grond van artikel 25.2, sub c. en verder van de planregels kan worden gelegaliseerd. Zij is ook bereid een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
10.2.
Blijkens het verweerschrift heeft eiseres weliswaar een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend, maar heeft zij die aanvraag ingetrokken nadat haar te verstaan was gegeven dat het college geen medewerking aan legalisatie wilde verlenen. Ter zitting hebben partijen deze gang van zaken bevestigd.
Aangezien er geen vergunbare aanvraag om omgevingsvergunning bij het college ligt, doet zich geen concreet zicht op legalisatie voor. De grond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden?
11.1.
Eiseres acht handhavend optreden in dit geval niet evenredig. Zij brengt naar voren dat sprake is van terreur van belanghebbende en dat het college hier nu aan meewerkt. Bovendien had de klacht van belanghebbende geen betrekking op de uitbreiding van de stallen. Deze uitbreiding vormt een overtreding van geringe aard en intensiteit, waarbij de belangen van derden niet worden geschaad.
11.2.
Aangezien het hier gaat om een illegaal bouwwerk met een oppervlak van 22 m², is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een overtreding van geringe aard of ernst. Gelet op de aard en ernst van de overtreding staan in dit geval de noodzaak en de geschiktheid van de oplegging van een last onder dwangsom vast. Verder is niet gebleken van onevenwichtigheid. Dat eiseres hinder ondervindt van belanghebbende, wat daar ook van zij, brengt geen wijziging in de beginselplicht tot handhaving van het college. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast het handhavingstraject is ingezet op basis van de constateringen van de toezichthouder ter plaatse op 12 december 2022. De grond slaagt niet.
12.1.
Eiseres voert aan dat er in de omgeving meer bouwwerken voorkomen die in strijd zijn met de bouw- en gebruiksvoorschriften van het planonderdeel “Buitengebied 2011”, maar waartegen niet handhavend wordt opgetreden.
12.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat op de door eiseres genoemde vier locaties een ander onderdeel van het omgevingsplan geldt of een andere bestemming van toepassing is. Op het perceel van belanghebbende, waarnaar eiseres eveneens heeft verwezen, bevinden de paardenstallen zich - anders dan op het perceel van eiseres - binnen het bouwvlak.
12.3.
Het college heeft hiermee voldoende beargumenteerd waarom de door eiseres genoemde locaties geen gelijke gevallen betreffen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is daarom geen sprake. De grond slaagt niet.
13.1.
Eiseres betoogt dat zich in het gedeelte van de stallen waarop de last betrekking heeft nestplaatsen bevinden van de boerenzwaluw. Het college heeft niet onderkend dat een ontheffing is vereist voor een flora- en fauna-activiteit voor het opzettelijk verstoren of vernielen van de rust- en broedplaatsen van deze vogels. Ook om die reden had van handhaving moeten worden afgezien, aldus eiseres.
13.2.
De aanwezigheid van de boerenzwaluw is evenmin een bijzondere omstandigheid om niet handhavend op te kunnen treden, omdat dit slechts tot gevolg kan hebben dat de uitvoering van werkzaamheden om aan de last te voldoen buiten het broedseizoen van de boerenzwaluw moet plaatsvinden. Gelet op het feit dat de begunstigingstermijn is verlengd tot de uitspraak van de voorzieningenrechter en het broedseizoen inmiddels is verstreken, staat dit niet aan tenuitvoerlegging van de last in de weg. Deze grond slaagt niet.
Slotsom
14. Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving dient te worden afgezien. Evenmin is gebleken dat niet aan de last kan worden voldaan.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit standhoudt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3282.