ECLI:NL:RBDHA:2024:17792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Soedanese nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze afgewezen met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser voert aan dat er nog een lopende Dublin-procedure in Italië is, en dat hij daarom niet naar Frankrijk kan worden overgedragen. De rechtbank heeft op 22 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, en dat de aanvullende gronden van beroep te laat zijn ingediend. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat is geaccepteerd. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een asielaanvraag in Italië is gedaan, en de rechtbank kan zijn argumenten over de lopende procedure in Frankrijk niet volgen. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.38582
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. Pieters, (de kantoorgenoot van) zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat de aanvullende gronden van beroep te laat, namelijk de avond voor de zitting, zijn ingediend. Een goede reden daarvoor is niet gegeven. Nu de minister op zitting hierop toch heeft kunnen reageren, zal de rechtbank deze aanvullingen in de beoordeling betrekken.

Totstandkoming van het besluit

5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dv). Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
6. Eiser voert in zijn aanvullende gronden aan dat niet Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, maar Italië. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op illegale wijze het Dublingrondgebied is ingereisd via Italië en vervolgens naar Frankrijk is doorgereisd. Om die reden heeft Frankrijk een Dublinprocedure gestart en de Italiaanse autoriteiten verzocht om de behandeling van het asielverzoek over te nemen. Eiser heeft dit onderbouwd met het document genaamd ‘attestation de demande d’asile procedure Dublin’. Eiser wijst daarbij op artikel 13 van de Dv. Hierin staat dat indien wordt vastgesteld dat een asielzoeker illegaal van buiten de EU een lidstaat is binnengereisd de lidstaat waar betrokkene is ingereisd verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. Verder voert eiser aan dat uit het arrest van 2 april 2019 van het Hof van Justitie2 voortvloeit dat een lidstaat, voordat zij een terugnameverzoek bij een andere lidstaat indient, in beginsel niet verplicht is om op grond van de Dv te bepalen of de lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Dit geldt slechts indien het asielverzoek door de andere lidstaat in behandeling is genomen (artikel 18, eerste lid, onder b, Dv). Eiser stelt dat uit het claimakkoord met Frankrijk niet kan worden afgeleid dat de Franse autoriteiten thans van oordeel zijn dat zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het asielverzoek, aangezien volgens Frankrijk, Italië verantwoordelijk is.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het dossier blijkt niet dat er een asielaanvraag is gedaan in Italië. Frankrijk heeft het terugnameverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dv. Het claimakkoord met Frankrijk is tot stand gekomen op 26 juni 2024. In beginsel mag de minister hieruit afleiden dat er een asielaanvraag in Frankrijk loopt en dat Frankrijk zichzelf verantwoordelijk acht. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat er in Frankrijk nog een Dublin procedure loopt en dat er daarom van de behandeling van zijn asielverzoek geen sprake zou zijn. Het document ‘attestation de demande d’asile procedure Dublin’ dateert van 14 december 2023 met een geldigheid tot 13 april 2024. Voor zover hieruit ten tijde van de geldigheid van dit document al zou kunnen worden afgeleid dat Frankrijk de asielaanvraag niet in behandeling heeft, kan dat na ommekomst van de geldigheidstermijn en de acceptatie van de claim al helemaal niet meer. Al met al mocht de minister zich op het standpunt stellen dat niet aannemelijk is dat eiser bij de overdracht naar Frankrijk nogmaals in een Dublinprocedure terecht zou komen en zich op het standpunt stellen dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Discretionaire bevoegdheid in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening

8. Eiser voert ten tweede aan dat de minister het beroep op artikel 17 van de Dv ten onrechte onbehandeld heeft gelaten. Eiser kan de minister niet volgen in de stelling dat er slechts van de bevoegdheid uit artikel 17 Dv gebruik wordt gemaakt bij een dreigende
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 HvJEU, ECLI:EU:C:2019:280
schending van artikel 3 van het EVRM, als er concrete aanwijzingen zijn dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Volgens eiser moet er een individuele afweging gemaakt worden waarbij voornamelijk ook de medische problematiek van eiser wordt meegenomen. Ten aanzien van de medische problemen geeft eiser aan dat hij in Frankrijk niet verzekerd is van medische zorg. Eiser heeft een aandoening aan zijn maag en bloedverlies. Hij heeft constant medische zorg nodig. Door deze omstandigheden niet mee te nemen en artikel 17 Dv feitelijk niet toe te passen, is er sprake van een zorgvuldigheids- althans een motiveringsgebrek.
9. De minister stelt dat er terughoudend gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dv, als Nederland daartoe op grond van de in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht. Daarbij wijst de minister op (paragraaf C2/5 van) de Vreemdelingencirculaire (Vc).
10. De rechtbank overweegt als volgt. De opvatting van eiser dat de minister stelt dat hij artikel 17 Dv alleen toepast als er sprake is van een dreigende schending van artikel 3 EVRM, is niet juist. In het bestreden besluit is opgenomen dat de bevoegdheid in ieder geval wordt gebruikt als het verantwoordelijke land zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Dit betekent niet dat het gebruik daartoe beperkt is. In paragraaf C2/5 Vc is hierover opgenomen dat ook bijzondere individuele omstandigheden kunnen maken dat overdracht van een onevenredige hardheid kan getuigen. Volgens vaste rechtspraak is het toegestaan dat van de bevoegdheid terughoudend gebruik wordt gemaakt.
10. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister de medische problemen van eiser niet zodanig zwaarwegend achten dat ze als bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van het beleid moesten worden beschouwd. De minister mag er in beginsel op vertrouwen dat als Frankrijk ermee heeft ingestemd om eiser op grond van de Dv over te nemen, hij zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Frankrijk is gebonden aan dezelfde internationale verplichtingen als Nederland en er is geen reden om aan te nemen dat Frankrijk zich daar niet aan zal houden. De minister mag zich ook op het standpunt stellen dat er van mag worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland, dat Frankrijk in staat moet worden geacht de medische klachten van eiser te kunnen behandelen en dat eiser na aankomst in Frankrijk toegang heeft tot de nodige behandeling. Er is ook niet gebleken dat eiser onder specialistische behandeling staat, laat staan dat die in Frankrijk niet voorhanden is. De enkele stelling ter zitting dat eiser ervoor in het ziekenhuis is geweest, is niet onderbouwd. De minister heeft op goede gronden en gemotiveerd besloten om geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dv. Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek is geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.M. van de Wijdeven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.