ECLI:NL:RBDHA:2024:17788
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de verlenging van de overdrachtstermijn onder de Dublinverordening beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de overdrachtstermijn met achttien maanden verlengd, omdat eiseres zich op en kort voor de geplande overdrachten niet beschikbaar had gehouden. Eiseres had geen contactgegevens of verblijfplaats doorgegeven, wat leidde tot de conclusie dat zij zich had 'ondergedoken'. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van procesbelang, aangezien de verlenging van de overdrachtstermijn direct invloed heeft op de situatie van eiseres.
De rechtbank behandelt de vraag of de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft verlengd. Eiseres betwist dat zij ondergedoken was, maar de rechtbank stelt vast dat zij op 12 juni 2024 niet is komen opdagen voor de geplande overdracht en op 25 juni 2024 niet voldeed aan de meldplicht. De rechtbank concludeert dat eiseres doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven, wat de minister het recht gaf om de overdrachtstermijn te verlengen. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waardoor de minister de verlenging van de overdrachtstermijn op goede gronden heeft doorgevoerd.
De uitspraak benadrukt het belang van het informeren van de betrokkenen over hun verplichtingen en de gevolgen van het niet naleven daarvan. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.