ECLI:NL:RBDHA:2024:17754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.40680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

In de zaak tussen verzoekster en de minister van Asiel en Migratie heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 juli 2024, waarin haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'Verblijf als familie- of gezinslid' was afgewezen. In het verzoek om een voorlopige voorziening vroeg verzoekster om behandeld te worden alsof zij in het bezit was van een mvv. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek geen voorlopig karakter had, omdat toewijzing zou leiden tot onomkeerbare gevolgen, zoals toegang tot Nederland voor verzoekster.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, aangezien zij geen inburgeringsexamen had afgelegd. Dit was een geldige reden voor de afwijzing van de mvv. Verzoekster had aangevoerd dat zij om gezondheidsredenen niet in staat was om aan het inburgeringsvereiste te voldoen, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor verzoekster om haar gezinsleven met haar Nederlandse echtgenoot in Thailand uit te oefenen. Gezien deze overwegingen werd verwacht dat het bezwaar ongegrond zou worden verklaard.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40680

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Met het besluit van 2 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid” afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zij wordt behandeld als ware zij in bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak, omdat zonder een mondelinge behandeling op het verzoek kan worden beslist.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verzoek geen voorlopig karakter heeft, voor zover de toewijzing daarvan tot onomkeerbaar gevolg heeft dat verzoekster toegang zou moeten worden verleend tot Nederland. Toewijzing van het verzoek ligt alleen al daarom niet in de rede.
3. Verweerder heeft verder onbestreden overwogen dat verzoekster niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, omdat zij geen inburgeringsexamen heeft afgelegd. Dit levert in beginsel een grond op voor weigering van een mvv. De omstandigheid dat verzoekster tussen 1984 en 1993 in Nederland zou hebben verbleven, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond om verzoekster vrijgesteld te achten van het inburgeringsvereiste. Voor zover verzoekster stelt dat zij om gezondheidsredenen niet in staat is om te voldoen aan het inburgeringsvereiste en dat haar gezondheid en die van haar echtgenoot vereisen dat zij in elkaars aanwezigheid verkeren, geldt dat verweerder onbestreden heeft overwogen dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen voor verzoekster om het gezinsleven met haar Nederlandse echtgenoot in Thailand uit te oefenen. Het ligt dan in de verwachting dat het bezwaar ongegrond zal worden verklaard.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 29 oktober 2024 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.