ECLI:NL:RBDHA:2024:17754
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
In de zaak tussen verzoekster en de minister van Asiel en Migratie heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 juli 2024, waarin haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'Verblijf als familie- of gezinslid' was afgewezen. In het verzoek om een voorlopige voorziening vroeg verzoekster om behandeld te worden alsof zij in het bezit was van een mvv. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek geen voorlopig karakter had, omdat toewijzing zou leiden tot onomkeerbare gevolgen, zoals toegang tot Nederland voor verzoekster.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, aangezien zij geen inburgeringsexamen had afgelegd. Dit was een geldige reden voor de afwijzing van de mvv. Verzoekster had aangevoerd dat zij om gezondheidsredenen niet in staat was om aan het inburgeringsvereiste te voldoen, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor verzoekster om haar gezinsleven met haar Nederlandse echtgenoot in Thailand uit te oefenen. Gezien deze overwegingen werd verwacht dat het bezwaar ongegrond zou worden verklaard.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.