ECLI:NL:RBDHA:2024:17740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.28133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gülenaanhanger door de Rechtbank Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Turkse nationaliteit en geboren in 1982, heeft op 1 september 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie op 5 juli 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 10 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat hij in 2016 uit zijn functie is ontheven en een uitreisverbod heeft gekregen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen 'geringe indicaties' zijn die wijzen op een actueel vervolgingsrisico. De rechtbank wijst erop dat de door eiser aangehaalde bronnen niet voldoende zijn om het huidige landenbeleid onverbindend te verklaren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag af, met een terugkeerbesluit voor eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28133
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. Sweerts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser.
2. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. Hij heeft op 1 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag in het bestreden besluit van 5 juli 2024 afgewezen als ongegrond.
3. De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Koyuncu als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is vanwege zijn banden met de Gülenbeweging in september 2016 per decreet uit zijn functie ontheven. Ook is hij verhoord door de politie en werd hem een uitreisverbod opgelegd. Tijdens het verhoor heeft hij noodgedwongen de naam van een collega genoemd, waardoor de Turkse overheid geen strafrechtelijke vervolging tegen hem is begonnen.
Doordat hij heeft gestemd op de AKP en MHP heeft eiser uiteindelijk zijn baan terug gekregen, maar dit was niet precies in dezelfde hoedanigheid als daarvoor. Voordat hij uit zijn functie werd ontheven was hij namelijk bestuurder en toen hij zijn functie uiteindelijk weer mocht uitoefenen, mocht hij alleen nog maar lesgeven. In 2022 is het uitreisverbod opgeheven, waarna hij het land zijn met zijn zoon heeft verlaten.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
8. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
9. Betrokkenheid bij de Gülenbeweging en problemen daardoor.
De minister stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser ten aanzien van beide relevante elementen geloofwaardig zijn. Het relaas van eiser leidt echter niet tot inwilliging van de asielaanvraag, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. De minister verwijst naar het geldende landenbeleid en de brief over het landenbeleid van Turkije van 28 november 20231. Hieruit volgt dat (toegedichte) Gülenaanhangers een risicogroep zijn, waardoor met geringe indicaties de vrees voor vervolging aannemelijk gemaakt kan worden. De minister meent dat eiser hierin niet is geslaagd, omdat hij niet is vervolgd, het uitreisverbod is opgeheven en hij ook zijn functie heeft teruggekregen. De minister wijst de asielaanvraag van eiser daarom af als ongegrond en legt eiser ook een terugkeerbesluit op, met een vertrektermijn van vier weken.
Het landenbeleid
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat het gewijzigde landenbeleid niet deugt en onverbindend verklaard moet worden. Het landenbeleid is gewijzigd vanwege de veronderstelling van de minister dat de strafrechtelijke vervolging van Gülenisten is afgenomen en de Turkse rechters een strengere toets hanteren. Dit is niet juist. Eiser stelt, onder verwijzing naar onder andere een rapport van Prof. Em. Dr. [A] en een stuk van de Finse immigratiedienst3, dat de situatie zoals verondersteld bij het opstellen van het landenbeleid niet overeenkomt met de praktijk.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De door eiser aangehaalde bronnen zijn, zoals hij terecht heeft opgemerkt tijdens de zitting, weliswaar andere en nieuwere bronnen dan de bronnen die zijn geraadpleegd bij het opstellen van het landenbeleid, maar uit deze stukken komt naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanig ander beeld naar voren dat niet meer van het beleid kan worden uitgegaan. Uit de genoemde bronnen blijkt (enkel) dat Gülenaanhangers een risico lopen, maar dat is door de minister ook erkend door deze groep aan te merken als risicogroep. Dat de situatie in de praktijk heel anders is dan zoals geschetst in het landenbeleid blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit deze documenten. De genoemde documenten zijn dan ook onvoldoende om het huidige landenbeleid onverbindend te verklaren. De minister heeft derhalve terecht beoordeeld of er
1. WBV 2023/24 en de brief van de Staatssecretaris van 28 november 2023
2 ‘ Is there a changing trend in the persecution of the (alleged) members of the Gülen movement?’, Gent, 1 juni 2024.
3 Turkey: Individuals associated with the Gülen movement, The Finnish Immigration Service’s fact- finding mission to Ankara and Istanbul 2 – 6 October 2023, June 2024
ten aanzien van eiser geringe indicaties zijn die de vrees voor vervolging aannemelijk maken.
Geringe indicaties
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser wijst op een bericht op X van president Erdogan en het artikel ‘Country policy and information note: Gülenist movement’ en stelt dat dit indicaties zijn dat hij als Gülenist in de negatieve belangstelling staat van de Turkse overheid. Verder wijst eiser op voorbeelden uit de jurisprudentie waaruit blijkt dat ook gebeurtenissen ten aanzien van groepsgenoten of de directe omgeving van de vreemdeling meegewogen moeten worden als geringe indicaties. Eiser stelt dat de minister dit bij de beoordeling van de geringe indicaties ten onrechte niet altijd doet, omdat volgens het beleid geringe indicaties dienen te zien op de vreemdeling persoonlijk.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat er ten aanzien van eiser geen sprake is van geringe indicaties. Het door eiser aangehaalde bericht op X en het artikel ‘Country policy and information note: Gülenist movement’ zien namelijk op de algemene situatie van Gülenisten en hieruit blijkt dat er voor Gülenisten nog altijd sprake is van een risico op vervolging. Dat er in het algemeen sprake is van een risico voor Gülenisten is echter onvoldoende om als geringe indicatie ten aanzien van eiser te kunnen gelden. Concreet heeft eiser verklaard dat hij in 2016 zijn baan is kwijtgeraakt, dat hij toen door de politie is gearresteerd en verhoord en dat hij een uitreisverbod opgelegd heeft gekregen. Eiser heeft echter ook verklaard dat hij zijn baan in 2020 terug heeft gekregen. Dit was volgens eiser weliswaar niet precies in dezelfde hoedanigheid, maar hij heeft niet nader onderbouwd dat deze inhoudelijke wijziging (enkel) het gevolg was van zijn vermeende aanhang van het Gülenisme. Daarnaast is eiser niet strafrechtelijk vervolgd en is het uitreisverbod ook opgeheven in 2022. Eiser heeft toen zonder problemen het land kunnen verlaten. Van andere problemen in de periode van 2016 tot eisers vertrek in 2022 is evenmin gebleken. De minister mocht hieruit afleiden dat niet is gebleken van geringe indicaties dat eiser een (actueel) vervolgingsrisico loopt in Turkije.
10. De stelling van eiser dat de minister ook dient te kijken naar groepsgenoten, de omgeving van eiser en de toekomst, kan de rechtbank op zichzelf volgen. Eiser heeft echter geen concrete omstandigheden of voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat iemand in zijn omgeving, in een soortgelijke situatie als eiser, (wel) door de Turkse autoriteiten is vervolgd. Ook hieruit blijkt dus niet dat er ten aanzien van eiser sprake is van geringe indicaties.
10. Eiser heeft in beroep nog een proces-verbaal van een zitting in Turkije overgelegd. Hierin staat zijn naam vermeld. Eiser stelt dat hieruit blijkt dat hij nog in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten. Eiser stelt dat zijn neef, de verdachte in de zaak, een verslag is voorgehouden en daarover is bevraagd. In dat verslag zou de naam van eiser staan.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft tijdens de zitting terecht opgemerkt dat niet zeker is dat de persoon die in het genoemde stuk staat ook daadwerkelijk eiser is. Mogelijk zijn er meer mensen met dezelfde naam en eisers stelling dat het stuk betrekking heeft op zijn neef is niet nader met stukken onderbouwd. Bovendien is de context van het stuk en de reden waarom eisers naam daarin staat vermeld niet duidelijk gemaakt.
Ook dit document levert naar het oordeel van de rechtbank dus geen geringe indicatie op dat eiser als vermeende Gülenaanhanger thans concreet gevaar loopt.
Terugkeerbesluit
15. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat het terugkeerbesluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat er volgens het algemeen ambtsbericht Turkije geen volledig beeld is van de problemen die terugkeerders mogelijk te wachten staan.
16. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet en heeft de minister eiser wel een terugkeerbesluit mogen opleggen. Uit het algemeen ambtsbericht4 blijkt inderdaad dat er geen volledig beeld is te krijgen over de eventuele problemen die Turkse staatsburgers kunnen ervaren indien zij terugkeren naar Turkije. De informatie in het ambtsbericht over wat wel bekend is, is echter niet zodanig dat op grond daarvan reeds geoordeeld zou moeten worden dat eiser een risico loopt bij terugkeer. Eiser heeft ook verder niets concreets aangevoerd op grond waarvan nu geoordeeld zou moeten worden dat hij bij terugkeer naar Turkije in de problemen zal komen. Het enkele feit dat hij inmiddels ruim twee jaar weg is, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij reeds hierdoor in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

17. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
4 Algemeen ambtsbericht Turkije, augustus 2023, pagina 91

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.