ECLI:NL:RBDHA:2024:17738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.28134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser wegens gebrek aan risicogroepstatus en onvoldoende bewijs van vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 oktober 2024, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 2006, heeft op 1 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 5 juli 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 10 september 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet tot een risicogroep behoort en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten.

Eiser stelt dat hij Turkse nationaliteit heeft en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Turkije, onder andere vanwege de politieke achtergrond van zijn vader, die als Gülenist wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt echter dat de minister niet hoefde te beoordelen of er geringe indicaties zijn voor vervolging, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot een risicogroep behoort. De rechtbank wijst erop dat familieleden van Gülenisten niet automatisch als risicogroep worden aangemerkt en dat er onvoldoende bewijs is dat eiser persoonlijk risico loopt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de minister. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 oktober 2024, en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28134
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser.
2. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006. Hij heeft op 1 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag in het bestreden besluit van 5 juli 2024 afgewezen als ongegrond.
3. De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Koyuncu als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij Turkije onder andere heeft verlaten vanwege de problemen van zijn vader. Daarnaast werd eiser op school gepest, uitgescholden, mishandeld en bedreigd omdat zijn vader Gülenist is. Op school in [plaats] voelde hij zich niet vrij om zijn achtergrond te delen en zijn mening te uiten. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Turkije zal worden beschuldigd voor het heropbouwen van de Gülenbeweging. Verder heeft eiser verklaard dat hij in
Turkije zelf niet betrokken was bij de Gülenbeweging, maar dat hij in Nederland wel bijeenkomsten heeft bijgewoond.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister enkel het relevante element identiteit, nationaliteit en herkomst. De verklaringen van eiser ten aanzien van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst vindt de minister geloofwaardig. Dit leidt echter niet tot een asielvergunning omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een gegronde vrees voor vervolging heeft. Dat eiser uit Turkije komt is daar op zichzelf onvoldoende voor en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Turkse autoriteiten hem zien als Gülenist of dat zij op de hoogte zijn van zijn activiteiten voor de Gülenbeweging in Nederland. De minister heeft niet beoordeeld of er geringe indicaties zijn voor vervolging, omdat niet is gebleken dat eiser onder de risicogroep van (toegedichte) Gülenaanhangers valt. Familieleden van Gülenisten behoren niet tot een risicogroep, en daarom bestaat er, zelfs als er sprake geweest zou zijn van geringe indicaties, geen grondslag voor het verlenen van een vergunning.

Standpunten eiser

8. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Volgens eiser stelt de minister ten onrechte dat hij niet tot een risicogroep behoort. Familieleden van Gülenisten lopen namelijk ook een risico op vervolging, intimidatie en discriminatie. Daarnaast stelt de minister volgens eiser ten onrechte dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat hij wordt aangemerkt als een vermeende Gülenist of dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn activiteiten in Nederland. Verder wijst eiser op een bericht op X van president Erdogan en het artikel ‘Country policy and information note: Gülenist movement’ en stelt dat dit indicaties zijn dat hij als Gülenist in de negatieve belangstelling staat van de Turkse overheid. Tevens wijst eiser op voorbeelden uit de jurisprudentie waaruit blijkt dat dat ook gebeurtenissen ten aanzien van groepsgenoten of de directe omgeving van de vreemdeling meegewogen moeten worden als geringe indicaties. Eiser stelt dat de minister dit bij de beoordeling van de geringe indicaties ten onrechte niet altijd doet, omdat volgens het beleid geringe indicaties dienen te zien op de vreemdeling persoonlijk.

Oordeel van de rechtbank

9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geoordeeld dat eiser niet behoort tot een risicogroep. Zoals de gemachtigde van de minister ter zitting heeft toegelicht, maakt het enkele tonen van interesse in de Gülenbeweging door het bijwonen van bijeenkomsten nog niet dat iemand ook daadwerkelijk betrokken is bij de beweging of dat de autoriteiten hem als aanhanger van de beweging zien. Dit blijkt ook niet uit de door eiser overgelegde stukken. In de verklaringen van eiser over zijn activiteiten heeft de minister evenmin een aanwijzing hoeven zien voor het oordeel dat hij (mogelijk) door de Turkse autoriteiten wordt aangemerkt als Gülenist. De minister heeft daarom terecht overwogen dat het risicobeleid niet op eiser van toepassing is.
10. Dat eiser als familielid van een (vermeende) Gülenist een risico loopt bij terugkeer, volgt de rechtbank evenmin. Uit het algemeen ambtsbericht Turkije1 blijkt dat met name familieleden van hooggeplaatste Gülenisten een risico lopen om in de negatieve
1. Algemeen ambtsbericht Turkije, augustus 2023, pagina 47
belangstelling te staan van de Turkse autoriteiten. Daarvan is geen sprake. De rechtbank heeft ten aanzien van de vader van eiser immers geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van geringe indicaties dat hij als vermeende Gülenist in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten2. Niet is aannemelijk gemaakt dat eisers vader om die reden bij terugkeer een risico op vervolging loopt. Dit geldt dus evenzeer voor eiser, nog daargelaten dat eiser ook niet heeft gesteld dat en waarom zijn vader als een hooggeplaatste Gülenist aangemerkt zou moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Omdat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet tot een risicogroep behoort, heeft de minister ook niet hoeven beoordelen of er geringe indicaties zijn die erop wijzen dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten. De minister heeft de aanvraag van eiser daarom mogen afwijzen als ongegrond, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt.
11. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat het terugkeerbesluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat er volgens het algemeen ambtsbericht Turkije geen volledig beeld is van de problemen die terugkeerders mogelijk te wachten staan.
13. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet en heeft de minister eiser wel een terugkeerbesluit mogen opleggen. Uit het algemeen ambtsbericht3 blijkt inderdaad dat er geen volledig beeld is te krijgen over de eventuele problemen die Turkse staatsburgers kunnen ervaren indien zij terugkeren naar Turkije. De informatie in het ambtsbericht over wat wel bekend is, is echter niet zodanig dat op grond daarvan reeds geoordeeld zou moeten worden dat eiser een risico loopt bij terugkeer. Eiser heeft ook verder niets concreets aangevoerd op grond waarvan nu geoordeeld zou moeten worden dat hij bij terugkeer naar Turkije in de problemen zal komen. Het enkele feit dat hij inmiddels ruim twee jaar weg is, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij reeds hierdoor in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

14. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 zaak NL24.28133
3 Algemeen ambtsbericht Turkije, augustus 2023, pagina 91

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.