ECLI:NL:RBDHA:2024:17735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.40133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring ex artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, was op 14 oktober 2024 in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van ophouding is aangevangen op 11:15 uur, wat betekent dat de ophouding minder dan zes uur heeft geduurd. De beroepsgrond van eiser dat er een gebrek in het voortraject zou zijn, faalt, omdat de rechtbank concludeert dat er geen twijfel bestaat over de aankomsttijd van eiser op de plaats van verhoor.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de overdracht van eiser aan Duitsland, waar hij op 25 oktober 2024 is uitgezet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40133

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 25 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, omdat hij op dezelfde dag van de zitting naar Duitsland is uitgezet. Zowel eiser als de minister hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de
overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn
asielverzoek;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
2.3.
De minister heeft ter zitting lichte grond 4b laten vallen.
Aanvang termijn ophouding
3. Eiser voert aan dat er sprake is van een gebrek in het voortraject, omdat in het proces-verbaal van ophouding staat dat eiser op 14 oktober om 08:15 uur is overgenomen en opgehouden, aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie. Eiser stelt dat hieruit kan worden afgeleid dat de ophouding is aangevangen om 08:15 uur, waardoor de wettelijke termijn van zes uur is overschreden, aangezien de ophouding pas om 16:40 uur is beëindigd. Eiser concludeert dat dit gebrek in ieder geval zou moeten leiden tot een veroordeling in de proceskosten.
3.1.
De rechtbank overweegt dat uit de wettekst van artikel 50, derde lid, van de Vw volgt dat de termijn van ophouding aanvangt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats die is bestemd voor verhoor. De rechtbank constateert dat in het proces-verbaal van ophouding inderdaad staat vermeld dat eiser op 14 oktober 2024 om 08:15 uur is overgenomen en opgehouden, aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie. In het proces-verbaal staat ook vermeld dat eiser vervolgens is overgebracht naar de plaats die is bestemd voor verhoor, te weten het arrestantencomplex te Groningen, waar hij op 14 oktober 2024 om 11:15 uur is aangekomen. Nu er geen twijfel bestaat over de aankomsttijd van eiser op de plaats die bestemd is voor verhoor, vangt de termijn van ophouding aan om 11:15 uur. Dit betekent dat de ophouding minder dan zes uur heeft geduurd. De beroepsgrond faalt; er is geen sprake van een gebrek in het voortraject.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, nu is gebleken dat een ander land (Duitsland) verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Op 15 oktober 2024 heeft de minister een terugnameverzoek ingediend bij de Duitse autoriteiten, dat op 17 oktober 2024 door Duitsland is geaccepteerd. Vervolgens is op 21 oktober 2024 de overdracht van eiser aan Duitsland aangekondigd, en op 25 oktober 2024 is deze overdracht gerealiseerd.
Gronden
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3e, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige grond 3k daarom onbesproken.
5.1.
Eiser heeft immers, nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning, niet aannemelijk kunnen maken dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, en hij verklaart bovendien dat hij zonder documenten Nederland is ingereisd en illegaal Europa is binnengekomen (3a). Ook is eiser in juni 2023 met onbekende bestemming vertrokken (3b), onderneemt hij geen concrete acties ter bevordering van de vaststelling van zijn identiteit (3c), en heeft hij onjuiste gegevens verstrekt over zijn identiteit en nationaliteit door gebruik te maken van aliassen (3e). Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt een vaste woon- of verblijfplaats te hebben (4c) en heeft hij te kennen gegeven niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan (4d). De minister heeft de relevantie van deze lichte gronden voor het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende gemotiveerd.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om overdracht van eiser te verzekeren. De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister de medische omstandigheden van eiseres voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De minister heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend gewerkt aan de overdracht van eiser. Uit het dossier blijkt dat op 15 oktober 2024 een terugnameverzoek is ingediend bij de Duitse autoriteiten, dat op 17 oktober 2024 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd, en dat op 21 oktober 2024 de overdracht aan Duitsland is aangekondigd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. Zicht op overdracht kan eveneens worden aangenomen, nu eiser op 25 oktober 2024 is uitgezet naar Duitsland en er geen aanwijzingen in het dossier zijn dat zicht op overdracht tijdens de inbewaringstelling op enig moment ontbrak.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.