ECLI:NL:RBDHA:2024:17699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.34020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van minderjarig kind en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een eiseres en haar minderjarige dochter. De minister van Asiel en Migratie had op 28 augustus 2024 de bewaring van eisers ingesteld op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 9 september 2024 waren eisers niet aanwezig, omdat zij op dat moment zouden worden overgedragen aan Polen. De gemachtigde van de minister was wel aanwezig en heeft de gronden van de bewaring toegelicht.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was en of eiseres recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat een lichter middel, zoals plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie, niet voldoende garanties bood voor een vrijwillig vertrek naar Polen. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34020
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V nummer 1] (eiseres), mede namens haar minderjarige dochter
[minderjarige], V-nummer: [V nummer 2] , gezamenlijk te noemen: eisers (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Inleiding

Op 28 augustus 2024 heeft de minister eisers in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2024 om 10.20 uur op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eisers waren niet aanwezig, omdat zij op 9 september 2024 worden overgedragen aan Polen om 11.40 uur. De gemachtigde van eisers heeft schriftelijk gronden ingediend en heeft zich afgemeld voor de zitting.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eisers rechtmatig was.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eisers stellen dat zij de Belarussische nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op [geboortedatum 1] 1985 respectievelijk [geboortedatum 2] 2014.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de
behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Polen als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met haar aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over haar identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres heeft de gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel en voortvarendheid
5. Eiseres stelt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Eiseres voert daartoe aan dat zij nu geen kans en keuze heeft gehad. Dat klemt temeer omdat zij een minderjarige dochter heeft. Volgens eiseres is het plaatsen van kinderen in bewaring niet acceptabel. Eiseres stelt dat ook dat de bewaring relatief lang heeft geduurd.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico was dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Daar komt bij dat een meldplicht en vertrekgesprekken niet hebben geleid tot vrijwillig vertrek van eisers naar Polen. Ook blijkt uit de verklaringen van eiseres dat zij niet terug wil naar Polen. Een lichter middel, zoals plaatsing in een VBL, biedt daarom onvoldoende garantie dat eisers naar Polen zullen vertrekken. De minister heeft in de maatregel van bewaring ook een verzwaarde belangenafweging gemaakt voor de minderjarige dochter. De minister heeft daarbij onder meer betrokken dat het in het belang van de dochter is om bij haar moeder te blijven, en is ook ingegaan op haar medische omstandigheden. Verder is opgemerkt dat de verwachting is dat de bewaring maar kort hoeft te duren.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de bewaring niet te lang heeft geduurd. Op 23 augustus 2024, dus nog vóór de inbewaringstelling is een vlucht aangevraagd voor eisers. Op 28 augustus 2024 zijn eisers in bewaring gesteld en zijn de vluchtgegevens bekend geworden. Eisers zijn vervolgens op 9 september 2024 uitgezet. De minister heeft hiermee
voldoende voortvarend gehandeld. De bewaring van eisers heeft niet langer dan veertien dagen geduurd.1 De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
1. Vergelijk par. A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 september 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.