ECLI:NL:RBDHA:2024:17684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/664980 / JE RK 24-717 en C/09/673110 / JE RK 24-1731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 10 oktober 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige, geboren in 2015, vanwege ernstige zorgen over zijn ontwikkeling. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling onuitvoerbaar was omdat de ouders niet meewerkten aan de hulpverlening. De minderjarige was al geruime tijd niet naar school gegaan en leefde in een geïsoleerde situatie met zijn vader, die weigerde medewerking te verlenen aan hulpverleners. De moeder was ook onbereikbaar voor hulpverlening, wat leidde tot zorgen over pedagogische verwaarlozing.

De kinderrechter besloot dat het noodzakelijk was om de minderjarige uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening, om zijn ontwikkeling te waarborgen en de benodigde hulpverlening te kunnen bieden. De kinderrechter stelde de minderjarige onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, met ingang van 15 oktober 2024, en verleende een machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 mei 2025. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers:
I. C/09/664980 / JE RK 24-717
II. C/09/673110 / JE RK 24-1731
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter
I.
Ondertoezichtstelling
II.
Machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van de op 19 april 2024 (verzoek I) en de op 27 september 2024 (verzoek II) ingekomen verzoekschriften van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen de Raad,
over:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. H. Hassan te Almere,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.J. Zennipman te Den Haag,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 27 september 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van 1 oktober 2024 tot 15 oktober 2024. Het verdere verzoek tot ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening is aangehouden tot deze zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • de voornoemde beschikking van 27 september 2024 met de daarin genoemde stukken;
  • het bericht van de vader met bijlagen, ontvangen op 3 oktober 2024.
1.3.
Op 10 september 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat en bijgestaan door een tolk;
- de moeder met haar advocaat;
  • [naam 1] , namens de Raad;
  • [naam 2] en [naam 3] , namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 1 mei 2024.

3.Het verzoek

Ondertoezichtstelling (verzoekschrift I)
3.1.
Het verzoek van de Raad strekt nog tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de resterende duur van 6,5 maand. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad motiveert het verzoek als volgt. [de minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De afgelopen maanden is het niet gelukt om binnen de ondertoezichtstelling zicht te krijgen op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Daarnaast gaat [de minderjarige] sinds september 2023 niet meer naar school. De ontwikkeling van [de minderjarige] staat hierdoor volledig stil. [de minderjarige] leidt een geïsoleerd bestaan met de vader en heeft geen warm contact met de moeder. Hij is nu volledig afhankelijk van een vader die onvoldoende in staat is de juiste keuzes voor hem te maken. De vader heeft bepaalde verwachtingen van [de minderjarige] die hij niet kan vervullen, zoals het volgen van tweetalig onderwijs. De Raad vreest dat dit in de toekomst bij [de minderjarige] mogelijk psychologische en prestatiegerelateerde schade gaat veroorzaken. De ouders zijn onvoldoende bereid en niet in staat onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] weg te nemen en noodzakelijke hulpverlening te accepteren. De vader houdt zich vast aan zijn eigen visie, staat niet open voor hulpverlening en blijft procedures bij de rechtbank aanhangig maken. De Raad heeft daarbij twijfels over het geestelijk welzijn van de vader. Ook de houding van de moeder baart de Raad zorgen. Het lukt de hulpverlening niet om met de moeder in contact te komen. Gelet op het vorenstaande stelt de Raad zich op het standpunt dat er bij [de minderjarige] sprake is van pedagogische verwaarlozing. De ouders tonen hiermee een gebrek aan emotionele en empathische betrokkenheid en beschikbaarheid. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer blijft daardoor noodzakelijk.
Machtiging tot uithuisplaatsing - verzoekschrift II
3.3.
Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
De Raad motiveert het verzoek als volgt. Gebleken is dat de ondertoezichtstelling de afgelopen maanden onuitvoerbaar is gebleken. Om de impasse te kunnen doorbreken en [de minderjarige] weer tot ontwikkeling te laten komen ziet de Raad geen andere manier dan een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling te verzoeken. Dit is de enige mogelijkheid om [de minderjarige] uit de negatieve opvoedsituatie te krijgen, de hulpverlening in gang te zetten en de schoolgang te hervatten. De moeder heeft voorgesteld om [de minderjarige] bij de moeder uit huis te plaatsen. De Raad ziet op dit moment echter hiertoe geen mogelijkheid. Hoewel de moeder ter zitting aangeeft overal aan mee te willen werken, is zij de afgelopen periode voor de hulpverlening onbereikbaar geweest. Daar komt bij dat de moeder onvoldoende weerbaar is richting de vader en dat het nog onduidelijk is hoe het contact tussen [de minderjarige] en de moeder nu verloopt.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen beide verzoeken. De vader kan zich niet vinden in de geuite zorgen van de Raad en de gecertificeerde instelling. [de minderjarige] ontvangt thuisonderwijs, is een uitstekende leerling en ontwikkelt zich op allerlei fronten goed. Zo speelt hij inmiddels ook goed gitaar. De vader vindt het zeer schadelijk om [de minderjarige] uit zijn vertrouwde omgeving te halen en te plaatsen op een plek waar hij niet hoort. [de minderjarige] hoort bij de vader te blijven wonen, waar hij ook de nodige warmte en liefde ontvangt van de vader. Indien de kinderrechter toch anders oordeelt, verzoekt de vader de kinderrechter [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de moeder. Hier zal de vader ook aan meewerken. Daarnaast verzoekt de vader de kinderrechter nadrukkelijk om [de minderjarige] in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over de verzoeken tegen de kinderrechter voordat er een beslissing hierop wordt genomen.
4.2.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling en is verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder deelt de geuite zorgen van de Raad en de gecertificeerde instelling. Zij begint steeds meer in te zien dat de gedragingen van de vader een negatieve invloed hebben op [de minderjarige] en gevolgen hebben voor zijn ontwikkeling. De vader is erg dwingend in zijn manier van doen, waar de moeder ook de nodige last van ondervindt. De moeder ziet in dat er voor [de minderjarige] en de ouders hulpverlening ingezet moet worden en de moeder staat hiervoor open. De moeder vindt het echter niet in het belang van [de minderjarige] dat hij in een omgeving terechtkomt waar hij niemand kent. De moeder wil daarom dat [de minderjarige] bij haar geplaatst wordt. De moeder is bereid om een constructieve samenwerking aan te gaan met de jeugdbeschermer en de nodige stappen te zetten zodat [de minderjarige] weer naar school kan gaan. Hoewel de moeder in het begin huiverig was ten opzichte van speciaal basisonderwijs voor [de minderjarige] , begrijpt zij dat deze mogelijkheid onderzocht moet worden door middel van het afnemen van een intelligentieonderzoek.
4.3.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en de verzoeken van de Raad. Op 28 mei 2024 is de jeugdbeschermer met de vader in gesprek gegaan over de vervolgstappen na de zitting. Met de vader is het plan en de noodzaak besproken om een intelligentietest bij [de minderjarige] af te nemen. De vader heeft geweigerd hier aan mee te werken. Ook weigert de vader huisbezoeken van de jeugdbeschermer en mag de jeugdbeschermer niet met [de minderjarige] spreken. Ondanks een schriftelijke aanwijzing van 23 juli 2024 blijft de vader elke vorm van medewerking weigeren. Er is nog steeds geen zicht op [de minderjarige] , zijn opvoedsituatie en hoe hij zich ontwikkelt. Op 5 september 2024 is er een toelaatbaarheidsverklaring voor [de minderjarige] afgegeven, wat betekent dat [de minderjarige] aangemeld kan worden voor het speciaal basisonderwijs. De ouders hebben dit vooralsnog niet gedaan. Zolang de vader zijn medewerking hieraan blijft weigeren, is de ondertoezichtstelling onuitvoerbaar. Een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk. Er is per direct een gezinshuis tevens observatieplek beschikbaar voor [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling staat evenals de Raad niet achter een uithuisplaatsing bij de moeder.

5.De beoordeling

Verzoek om [de minderjarige] te spreken
5.1.
De kinderrechter ziet, anders dan de vader, geen aanleiding om [de minderjarige] zelf te spreken. De kinderrechter begrijpt het verzoek van de vader zo dat daarmee wordt beoogd aan de kinderrechter te laten zien dat het goed met [de minderjarige] gaat – dat [de minderjarige] , zoals door de advocaat van de vader naar voren is gebracht, een ontzettend leuk en adequaat kind is. De kinderrechter merkt daarover op dat al lange tijd een groot verschil van mening bestaat over hoe het met [de minderjarige] gaat: volgens de vader gaat alles goed, terwijl de Raad, jeugdhulpverlening en onderwijsinstanties zich al langere tijd grote zorgen maken. Al die tijd is er ook geen zicht op de (opvoed)situatie van [de minderjarige] en zijn ontwikkeling. De kinderrechter vindt het niet aannemelijk dat hij slechts op basis van een gesprek met [de minderjarige] voldoende inzicht krijgt in hoe het daadwerkelijk met hem gaat. De kinderrechter ziet ook in de overige omstandigheden van de zaak, en gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] , geen aanleiding [de minderjarige] uit te nodigen voor een kindgesprek.
De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om [de minderjarige] onder toezicht te stellen.
5.3.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] is nog onverminderd aanwezig. Er ontbreekt zicht op [de minderjarige] en de (opvoed)situatie bij de vader thuis, hij gaat al meer dan een jaar niet naar school, en er zijn grote zorgen over zijn cognitieve, sociale en identiteitsontwikkeling. [de minderjarige] leeft geïsoleerd met zijn vader en komt niet tot nauwelijks in contact met leeftijdsgenoten, waardoor hij ook niet in staat wordt gesteld de wereld op zijn manier te ontdekken en daar ervaring in op te doen en ideeën over te ontwikkelen. Al jaren zijn er aanwijzingen dat [de minderjarige] achterloopt in zijn ontwikkeling, maar onderzoek naar [de minderjarige] en naar wat hij nodig heeft om zich optimaal te ontwikkelen wordt door de ouders onmogelijk gemaakt. De zorgen over [de minderjarige] zijn nu zo groot en bestaan al zo lang dat sprake is van pedagogische verwaarlozing door de ouders.
5.4.
Zorgen over [de minderjarige] bestaan al sinds 2018, en sindsdien hebben hulpverlenende instanties telkens geprobeerd zicht te krijgen op [de minderjarige] en in contact te treden met de ouders. Dit heeft vooralsnog tot niets geleid. Ook de afgelopen periode heeft de vader iedere vorm van medewerking geweigerd, ook na een schriftelijke aanwijzing. Huisbezoeken worden niet toegestaan en onderzoeken (waaronder een intelligentieonderzoek) worden onmogelijk gemaakt. Het lukt bovendien niet tot nauwelijks om contact te krijgen met de moeder. Ook van de recent afgegeven toelaatbaarheidsverklaring, waarmee [de minderjarige] speciaal basisonderwijs kan volgen, is door de ouders geen gebruik gemaakt. Desgevraagd heeft de vader tijdens de zitting bevestigd dat hij denkt dat onderwijsinstanties en jeugdhulpverleningsinstanties deel uitmaken van een maffia die erop is gericht migrantenkinderen, waaronder dus ook [de minderjarige] , naar het speciaal basisonderwijs te sturen en zo op termijn als goedkope arbeidskracht voor de maatschappij in te kunnen zetten. Dergelijke instanties handelen volgens de vader dus op basis van een racistisch en financieel motief.
5.5.
De kinderrechter gaat gelet op de visie van de vader en de afwezige houding van de moeder er dan ook vanuit dat het noodzakelijke onderzoek naar [de minderjarige] en de noodzakelijke hulpverlening niet van de grond komen in het vrijwillig kader, en ook niet in het gedwongen kader zolang [de minderjarige] bij de vader woont. Gebleken is dat de weerstand bij de vader tegen betrokkenheid van hulpverlening te groot is om te komen tot enige vorm van constructieve samenwerking in het belang van [de minderjarige] . In de situatie dat [de minderjarige] bij de vader blijft wonen bestaat op dit moment het grote risico dat de ontwikkeling van [de minderjarige] verder en mogelijk blijvend tot stilstand komt, en [de minderjarige] nog langer niet de noodzakelijke hulpverlening krijgt. De kinderrechter is tegen deze achtergrond dan ook van oordeel dat een uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding en tot onderzoek van zijn geestelijke gesteldheid (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Tijdens de zitting heeft de gecertificeerde instelling toegelicht dat er op dit moment plek is bij een gezinshuis waarbij [de minderjarige] ook geobserveerd kan worden zodat, zo begrijpt de kinderrechter, direct gestart kan worden met in kaart brengen wat [de minderjarige] nodig heeft om zich weer verder te kunnen ontwikkelen.
5.6.
Zowel de vader als de moeder hebben ter zitting aangevoerd dat [de minderjarige] bij een uithuisplaatsing beter bij de moeder geplaatst zou kunnen worden dan bij de verzochte gezinsgerichte voorziening. Los van het feit dat dit verzoek niet voorligt, heeft de kinderrechter er op dit moment onvoldoende vertrouwen in dat [de minderjarige] voldoende kan toekomen aan zijn ontwikkeling als hij bij de moeder woont. De moeder is lange tijd onbereikbaar voor hulpverleners geweest, en heeft de ontstane zorgen over [de minderjarige] niet kunnen voorkomen of kunnen wegnemen. De moeder heeft weliswaar tijdens de zitting toegezegd mee te willen werken met hulpverlening, maar de kinderrechter heeft gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden er op dit moment geen vertrouwen in dat de moeder die toezegging in voldoende mate nakomt. Er is bovendien geen zicht op de thuissituatie van de moeder of op haar opvoedcapaciteiten. Verder heeft de moeder toegelicht dat zij het lastig vindt om met het dwingende karakter van de vader om te gaan, waardoor het risico bestaat dat zij onvoldoende weerbaar is en daardoor onvoldoende zelfstandig in het belang van [de minderjarige] kan handelen.
5.7.
De kinderrechter is van oordeel dat betrokkenheid van de jeugdbeschermer en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis noodzakelijk zijn. De zorgen zijn sinds de vorige zitting alleen maar toegenomen. De eerder geformuleerde doelen van de ondertoezichtstelling gelden nog onverkort. De kinderrechter benadrukt daarbij dat het van belang is dat zo snel mogelijk onderzoek moet plaatsvinden, zodat op basis van de uitkomsten passend onderwijs kan worden gevonden en passende hulpverlening kan worden opgestart. Verder zal onderzoek moeten worden gedaan naar het opvoedperspectief van [de minderjarige] , waarbij onder andere inzicht moet worden gekregen in de (opvoed)situatie bij de vader en de moeder thuis, de opvoedvaardigheden van de ouders en hun onderlinge verhouding. De kinderrechter doet daarbij een dringend beroep op de gecertificeerde instelling om, gelet op de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en de aanvaardbare termijn, zorgvuldig maar voortvarend het opvoedperspectief te onderzoeken. Daarbij doet de kinderrechter ook een dringend beroep op de ouders om zich in het belang van [de minderjarige] meewerkend op te stellen. Gelet op de complexiteit van de problematiek en de nog te zetten stappen, waaronder observatie, onderzoek, en het opstarten van onderwijs en hulpverlening, zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen en een machtiging verlenen hem uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 1 mei 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 15 oktober 2024 tot 1 mei 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 10 oktober 2024 tot 1 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 30 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.