ECLI:NL:RBDHA:2024:17675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37090/NL24.37091/NL24.37092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische familie met minderjarige kinderen en de proportionaliteit van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische familie bestaande uit een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De minister van Asiel en Migratie had op 23 september 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. H. Drenth, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding hebben verzocht. De minister heeft de maatregel van bewaring op 27 september 2024 opgeheven, omdat de eisers waren overgedragen aan Denemarken.

Tijdens de zitting op 30 september 2024 zijn de eisers niet verschenen, maar de minister was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of de eisers recht hebben op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de bezwaren van de eisers over de wijze van staandehouding en aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico op onttrekking en de omstandigheden van de eisers.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers verworpen en geoordeeld dat de belangen van de kinderen voldoende waren meegewogen in de beslissing van de minister. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 oktober 2024, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.37090/NL24.37091/NL24.37092
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiseres], V-nummer: [V nummer 1] , eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen; [minderjarige 1] ,V-nummer: [V nummer 2] ,
[minderjarige 2] ,V-nummer: [V nummer 3] , gezamenlijk te noemen: eisers, (gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2024 (de bestreden besluiten) heeft de minister aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 27 september 2024 de maatregelen van bewaring opgeheven, omdat eisers zijn overgedragen aan Denemarken.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1982, [geboortedatum 2] 2018 en [geboortedatum 3] 2020.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Staandehouding
3. Eisers stellen - samengevat weergegeven - dat er bij de staandehouding en aanhouding disproportioneel is gehandeld en dat deze mogelijk onrechtmatig zijn geweest. Eisers voeren aan dat het onnodig was om hen om kwart voor zeven ’s ochtends uit bed te halen en eiseres in haar pyjama mee te nemen. Eisers hebben er op gewezen dat zij nog niet op de hoogte waren van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 september 2024 1en dat zij zich steeds beschikbaar hebben gehouden voor een overdracht. Het is eisers niet duidelijk of de machtiging tot binnentreden is gebruikt en uit het dossier blijkt ook niet dat er toestemming is gegeven om de kamer binnen te komen.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten om kwart voor zeven ’s ochtends de kamer van eisers in het AZC zijn binnengegaan en dat hierbij de machtiging tot binnentreden is gebruikt (processtuk 18). Tijdens de zitting heeft verweerder verklaard dat de reden hiervoor was dat eiseres meerdere keren had aangegeven dat zij niet wilde meewerken aan een overdracht aan Denemarken en dat ook op meerdere geplande gesprekken niet is verschenen. Uit processtuk 18 blijkt voorts dat eiseres niet wilde meewerken en dat de kinderen apart zijn genomen om zich rustig aan te kleden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat er zorgvuldig te werk is gegaan en dat er geen sprake is geweest van onrechtmatig of disproportioneel handelen. Dat eisers mogelijk nog niet op de hoogte waren van de uitspraak van de Afdeling, maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen hebben onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
6. Eisers hebben de gronden betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eisers zijn niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen en beschikten niet over de juiste documenten. Dat eisers asielzoekers zijn doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Daarnaast hadden eisers een asielprocedure in Denemarken lopen en hadden zij zich daar beschikbaar moeten houden en niet mogen doorreizen naar Nederland. De rechtbank is ook van oordeel dat de grond 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Uit de verklaring van eiseres blijkt dat
1. V3 (niet gepubliceerd)
zij zich niet binnen drie dagen na binnenkomst hebben gemeld bij de Nederlandse autoriteiten, waarmee zij zich hebben onttrokken aan het toezicht. Tot slot is de rechtbank ook van oordeel dat de zware grond onder 3k feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eisers hebben een overdrachtsbesluit (d.d. 6 juni 2024) gehad en geen medewerking verleend aan de terugkeer aan Denemarken. Eiseres heeft meerdere keren verklaard niet terug te willen keren naar Denemarken en ook niet te willen meewerken aan terugkeer.
Daarnaast zijn eisers niet verschenen op het vertrekgesprek van 17 juni 2024. Dat de gesprekken van voor de uitspraak van de rechtbank zijn van 19 juli 2024, zoals eisers nog hebben aangevoerd, maakt de situatie niet anders. Uit de houding en de uitlatingen van eiseres gedurende haar verblijf in Nederland blijkt dat zij niet terug wilde keren naar Denemarken en er zijn geen concrete aanknopingspunten dat eiseres hier later op terug is gekomen en alsnog wilden meewerken aan een overdracht.
7. De zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgronden slagen niet.
Lichter middel
8. Eisers stellen dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Het opleggen van de maatregel druist in tegen het evenredigheidsbeginsel en is niet proportioneel. De belangen van eisers om in vrijheid te worden gesteld wegen zwaarder dan het belang van de minister om de maatregel op te leggen. Daarnaast heeft de gevangenschap van de kinderen een schadelijke invloed op hun ontwikkeling.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt het risico op onttrekking. Uit de houding van eiseres kan opgemaakt worden dat zij niet wilde meewerken aan de overdracht naar Denemarken. Het detentiecentrum in Zeist is bovendien specifiek ingericht voor gezinnen met minderjarige kinderen.2 Daarnaast heeft de bewaring van eisers zo kort mogelijk geduurd en zijn zij op dag vijf overgedragen aan Denemarken. De beroepsgrond slaagt niet.

Verzwaarde belangenafweging van de kinderen

10. Eisers stellen dat de belangen van de kinderen onvoldoende zijn afgewogen in de verzwaarde belangenafweging. De bewaring was onnodig en beschadigend voor de kinderen en hun welzijn. Er is geen sprake geweest van een evenredige belangenafweging voor de kinderen, zoals bedoeld in artikel 3 van het IVRK en artikel 24 van het HVEU. De verwijzingen naar de maatregel van moeder is onvoldoende en een zelfstandige afweging voor de kinderen ontbreekt.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging niet in het voordeel van de minderjarige kinderen is uitgevallen. Aan eisers is de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er ten aanzien van eiseres sprake is van een risico op onttrekking. In de maatregel van bewaring wordt daarbij overwogen dat de situatie van de minderjarige kinderen onlosmakelijk is verbonden met de situatie van hun moeder. De minderjarige kinderen kunnen nog niet voor zichzelf zorgen en zijn afhankelijk van eiseres. De minister is in de maatregel van bewaring niet enkel ingegaan op de belangen
die de minister heeft, maar ook op de belangen van de minderjarige kinderen. De minister heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen en deze voldoende kenbaar meegewogen in de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.