ECLI:NL:RBDHA:2024:17646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om schadevergoeding na maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Minister van Asiel en Migratie en een Nigeriaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij hem op 1 oktober 2024 een maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 14 oktober 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring had opgelegd vanwege het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de niet betwiste zware gronden die door de minister zijn aangevoerd als feitelijk juist en voldoende gemotiveerd beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen onrechtmatigheid was vastgesteld tot het moment van het sluiten van het onderzoek.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Ook is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt en is op 18 oktober 2024 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.38865
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op 7 oktober 2024. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. K. Ehigien. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3i en de lichte grond onder 4c niet betwist.
4. De niet betwiste zware gronden onder 3a en 3i zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen, omdat hieruit al een risico op onttrekking blijkt. De rechtbank laat de door eiser betwiste gronden om die reden onbesproken.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en hetgeen op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.