Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Ambtshalve toetsing
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een Syrische moeder en haar twee minderjarige kinderen. De minister van Asiel en Migratie had op 26 augustus 2024 de bewaring van de eisers opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat de moeder zich aan het toezicht zou onttrekken en dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Frankrijk volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van de moeder, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt, behandeld op 9 september 2024. De gemachtigde van de minister was aanwezig, terwijl de gemachtigde van de moeder zich schriftelijk had afgemeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 4 september 2024 was opgeheven, en heeft zich beperkt tot de vraag of de bewaring voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was, zoals plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie, en dat de bewaring niet te lang had geduurd. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring de maatregel konden dragen en dat de minister voortvarend had gehandeld. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was.