ECLI:NL:RBDHA:2024:17639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 23-13675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een visum voor kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken op 19 juli 2023, en het bezwaar van eiseres werd op 31 oktober 2023 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 26 september 2024 behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres, geboren in 1986 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft onvoldoende sociale en economische binding met Marokko aangetoond. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen eigen gezin heeft in Marokko en dat er geen overtuigende bewijsstukken zijn over haar zorgplicht voor haar moeder. De enkele stelling dat haar moeder hulpbehoevend is, is onvoldoende om aan te tonen dat eiseres terug moet keren naar Marokko.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een substantieel inkomen beschikt of dat haar aanwezigheid in Marokko noodzakelijk is voor het beheer van onroerend goed. De rechtbank benadrukt dat de minister een ruime beoordelingsruimte heeft en dat de rechtbank deze beoordeling alleen terughoudend kan toetsen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/13765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, de minister,

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing haar aanvraag om een visum voor kort verblijf bij [gemachtigde] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 19 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De minister heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister het door eiseres gevraagde visum terecht heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen omdat de sociale en economische binding met Marokko onvoldoende is aangetoond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres en referent hebben elkaar tijdens een vakantie van referent in Marokko leren kennen, waarna zij goede vrienden zijn geworden. Referent heeft eiseres uitgenodigd voor een vakantie bij hem in Nederland. Eiseres heeft daarom op 21 juni 2023 een aanvraag ingediend voor afgifte van een visum kort verblijf voor het bezoeken van referent.
5. Met het primaire besluit van 19 juli 2023 heeft de minister de aanvraag om een visum voor kort verblijf afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii en b, van de Visumcode. [1] De minister heeft het visum geweigerd omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het Schengengrondgebied te verlaten vóór het verstrijken van het visum. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5.1.
Met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. De minister heeft afgezien van het horen van eiseres of referent.
Heeft de minister terecht geoordeeld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om vóór het verstrijken van het visum het Schengengebied weer te verlaten?
6. Eiseres stelt dat het niet hebben van een economische binding met Marokko niet automatisch leidt tot een (verhoogd) risico dat zij het Schengengebied niet binnen de gestelde termijn zal verlaten. Eiseres stelt dat zij aantoonbaar gewerkt heeft in Casablanca en door omstandigheden eind december 2022 werkloos is geraakt. Referent staat garant voor alle kosten die gemoeid zijn met haar verblijf in Nederland. Verder stelt eiseres dat zij wel een sterke sociale binding met Marokko heeft, nu zij er is opgegroeid, bekend is met de cultuur en een sociaal leven heeft met een uitgebreide vriendenkring. Bovendien draagt zij de zorg voor haar moeder.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister, gelet op wat er is bepaald in de artikelen 21, eerste lid, en 32 van de Visumcode, het criterium van de economische en sociale binding gebruiken om te bepalen of het aannemelijk is dat de aanvrager tijdig naar zijn land van herkomst zal terugkeren. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Visumcode moet de aanvrager aannemelijk maken dat hij van plan is het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum. Daarom vereisen aanvragen die worden ingediend door personen met een geringe sociale of economische binding met het land van herkomst bijzondere aandacht. Hoe meer binding de aanvrager met zijn land van herkomst heeft, des te meer reden de aanvrager heeft om het grondgebied van de lidstaten te verlaten. Bij de beoordeling of sprake is van redelijke twijfel heeft de minister een ruime beoordelingsruimte. De rechtbank mag die beoordeling daarom alleen terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat zij alleen mag kijken of het oordeel van de minister redelijk is.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het standpunt heeft mogen innemen dat eiseres de twijfel dat zij Nederland weer tijdig zal verlaten niet heeft weggenomen, omdat niet is gebleken van een zodanige sociale en economische binding met Marokko dat tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd.
6.3.
De minister heeft bij zijn besluit mogen betrekken dat eiseres geen eigen gezin heeft in Marokko. Verder is niet gebleken van een specifieke zorgplicht of verantwoordelijkheid van eiseres voor haar moeder. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat haar moeder hulpbehoevend is, dat eiseres degene is die haar moeder moet verzorgen en dat niemand anders deze hulp zou kunnen overnemen. De enkele stelling van eiseres dat haar moeder paniekaanvallen en zere knieën heeft en eenzaam is, is daartoe onvoldoende. Ook is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres dwingen om tijdig terug te keren naar Marokko. Dat eiseres een sociaal leven en een uitgebreide vriendenkring heeft, is niet dusdanig dat er gesproken kan worden van een zwaarwegende maatschappelijke verplichting.
6.4.
De minister heeft verder in aanmerking mogen nemen dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres economische binding heeft met haar land van herkomst, nu niet is gebleken dat zij beschikt over eigen werk en een regelmatig en substantieel inkomen in Marokko. Eiseres heeft aangegeven dat zij onroerend goed bezit. De minister heeft in redelijkheid kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanwezigheid van eiseres in Marokko noodzakelijk is voor het beheer of de verkoop van het onroerende goed.
6.5.
Referent heeft op zitting aangegeven over meer documenten te beschikken ter onderbouwing van de sociale en economische binding. Daarbij heeft hij toegelicht dat hij de afweging heeft gemaakt om deze stukken vanwege privacyredenen niet te overleggen. De rechtbank overweegt dat dit voor zijn eigen rekening en risico komt.
6.6.
De conclusie is dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij van plan is Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum. De minister heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om terug te keren naar Marokko vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum en de aanvraag terecht op die grond afgewezen.
7. Omdat de b-grond van artikel 32 van de Visumcode een zelfstandige afwijzingsgrond is, kan deze de afwijzing van het visum dragen. Daarom komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de beroepsgronden tegen de andere afwijzingsgrond, namelijk of eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf voldoende heeft aangetoond.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.