In deze beschikking van de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 januari 2024, wordt de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. Dit besluit volgt op een verzoekschrift dat op 17 januari 2024 is ingediend, waarin de noodzaak van voorlopige voogdij wordt onderbouwd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [minderjarige01] niet in staat is om haar verantwoordelijkheden als gezaghebbende waar te nemen, wat heeft geleid tot een gezagsvacuüm. De moeder is opgeroepen voor de zitting, maar is niet verschenen.
De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige01] beoordeeld en vastgesteld dat zij bijna meerderjarig is en dat er dringend behoefte is aan gezagsuitoefening om haar ontwikkeling niet verder te belemmeren. De gecertificeerde instelling heeft ingestemd met het verzoek en heeft aangegeven dat er al stappen zijn ondernomen om de nodige zaken te regelen voor [minderjarige01]. De kinderrechter heeft de sterke wilskracht van [minderjarige01] erkend en benadrukt dat zij ondersteuning nodig heeft in de periode tot haar meerderjarigheid.
De beslissing om de gecertificeerde instelling met de voorlopige voogdij te belasten, is genomen om ervoor te zorgen dat noodzakelijke beslissingen kunnen worden genomen en dat [minderjarige01] de ondersteuning krijgt die zij nodig heeft. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.