ECLI:NL:RBDHA:2024:1760
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van verantwoordelijkheid Frankrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.H.M. Maas, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was genomen op 9 november 2023, met als reden dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen van de uitspraak werd verwezen naar een eerdere uitspraak van de rechtbank van 1 februari 2024, waarin een ander beroep van de verzoeker ongegrond was verklaard. Gezien deze eerdere uitspraak en de omstandigheden van de zaak, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, in aanwezigheid van griffier mr. S. Constant, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.