4.6.In het verweerschrift van 1 oktober 2024 is door de minister, kort samengevat, aangegeven dat de minister geen aanleiding heeft gezien voor het doen van onderzoek door Bureau Documenten, omdat volgens de minister op voorhand vaststaat dat een dergelijk onderzoek op basis van de door eiser overgelegde documenten het standpunt van de minister niet doet wijzigen. De minister stelt zich op het standpunt dat hoewel eiser ruimschoots de tijd en gelegenheid heeft gehad om zijn originele paspoort te overleggen, hij nog steeds geen origineel paspoort heeft overgelegd. Niet is gebleken dat eiser enige poging heeft ondernomen om zijn originele paspoort tijdig te overleggen. De enkele verklaring dat DHL dat het dit paspoort niet wil vervoeren, vindt de minister onvoldoende. Verder is het nog steeds onduidelijk wanneer het originele paspoort van eiser in het bezit van de minister zou kunnen worden gesteld. De minister handhaaft daarom zijn overweging dat eiser geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te staven, dat hij onvoldoende documenten heeft overgelegd en daarvoor geen goede verklaring dan wel verschoonbare reden heeft gegeven. Ook heeft eiser telkens wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het niet kunnen overleggen van zijn originele paspoort wat afbreuk doet aan de door hem gestelde identiteit. Aan de kopie van het paspoort kan de minister niet de door eiser gewenste waarde hechten, nu het geen origineel document betreft en een kopie niet op echtheid kan worden onderzocht. De wel overgelegde documenten zijn onvoldoende om eiser te volgen in de door hem gestelde identiteit, nu dit geen identificerende documenten zijn. Hieraan is toegevoegd dat de verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Omdat in beroep wel een originele oproep militaire dienst is ingebracht, werpt de minister eiser niet langer tegen dat hij geen oprechte inspanning heeft geleverd om dit asielmotief te staven. Daarmee vervalt de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder a, van de Vw. Maar nu de identiteit van eiser niet vast is komen te staan, ziet de minister geen reden om te concluderen dat de (originele) oproep voor militaire dienst betrekking heeft op eiser en blijft ook dit asielmotief ongeloofwaardig.
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eiser er enkel op heeft gewezen dat al wat in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. De minister is in het bestreden besluit al uitgebreid ingegaan op de zienswijze van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Het niet aanvragen van een asielaanvraag in Spanje, Frankrijk en België
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet zoeken van internationale bescherming in deze landen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers gestelde problemen. Eisers betoog dat hij dit niet heeft gedaan vanwege de invloed van de familie van [naam] met criminele organisaties in deze landen, is niet onderbouwd en daardoor niet aannemelijk. Eisers stelling dat Nederland altijd zijn doel is geweest, heeft de minister niet tot een ander oordeel hoeven leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Asielmotief 1: De identiteit van eiser
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat, anders dan eiser stelt, niet gebleken is dat eiser oprechte inspanningen heeft geleverd om zijn aanvraag te staven met een origineel paspoort. De minister stelt terecht dat eiser, ondanks (meerdere) toezeggingen daartoe, nog steeds geen origineel paspoort heeft ingebracht, ook niet nadat eiser hiertoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld. De minister heeft dit eiser mogen aanrekenen, temeer nu hij zelf al langere tijd heeft aangegeven dat hij een nieuw paspoort heeft dat hij met het specifieke doel voor gebruik in Europa had aangevraagd. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser telkens andere, wisselende en tegenstrijdige, verklaringen heeft gegeven voor het niet (kunnen) overleggen van zijn paspoort. Aanvankelijk verklaarde eiser dat hij zijn vader zou vragen om zijn paspoort naar Nederland te laten sturen, terwijl hij in het nader gehoor heeft verklaard dat hij zijn vader vanwege ziekte hiermee niet heeft willen belasten. In de zienswijze van 9 augustus 2024 is vermeld dat eiser zijn paspoort pas naar Europa wilde laten overkomen wanneer eiser duidelijkheid zou verkrijgen over zijn asielzaak. Eiser wilde niet dat zijn paspoort naar Nederland zou worden verzonden ,omdat er hij mogelijk zou worden overgedragen aan Spanje in de Dublin-procedure. De minister wijst er ook terecht op dat eiser in beroep weer een andere verklaring heeft gegeven voor het niet overleggen van zijn paspoort, te weten dat het niet verstuurd kan worden via DHL. Dat DHL eisers paspoort niet wil versturen, acht de rechtbank met de minister, mede gelet op het voorgaande, geen verschoonbare reden, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het versturen van het paspoort niet op andere manier plaats kan hebben, bijvoorbeeld door het benaderen van een ander bedrijf, de ambassade of in Algerije woonachtige familieleden. Dat eiser uit angst voor uitzetting naar Spanje zijn paspoort niet heeft ingebracht, heeft de minister ook als een niet verschoonbare reden mogen aanmerken. Bovendien is eiser al op 5 maart 2024 op de hoogte gebracht dat er geen overdracht aan Spanje zal plaatsvinden en dat eisers asielaanvraag in de nationale procedure wordt behandeld. De rechtbank is gelet op al het voorgaande met de minister van oordeel dat eiser voldoende tijd is gegund voor het overleggen van zijn originele paspoort en dat er geen sprake is van de door eiser gestelde overmacht of bewijsnood. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b en c, van de Vw. Verder heeft de minister over alle andere door eiser overgelegde documenten alsmede de kopie van het paspoort van eiser terecht gesteld dat deze niet kunnen dienen ter onderbouwing van de door eiser gestelde identiteit. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder a, van de Vw voldoet en eveneens op goede gronden, anders dan eiser op dit punt heeft aangevoerd, op dit onderdeel aan eiser niet het voordeel van de twijfel gegeven.