ECLI:NL:RBDHA:2024:17570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardige identiteit en asielmotieven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister had de aanvraag op 13 augustus 2024 als kennelijk ongegrond afgewezen, met de stelling dat de identiteit van de eiser ongeloofwaardig was en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de eiser de gelegenheid te geven originele documenten over te leggen, maar de eiser heeft niet zijn originele paspoort kunnen overleggen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielmotieven van de eiser ongeloofwaardig zijn, onder andere omdat de eiser geen oprechte inspanningen heeft geleverd om zijn aanvraag te staven met documenten. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van de eiser inconsistent zijn en dat hij niet tijdig een asielaanvraag heeft ingediend in andere EU-landen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister,
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 13 augustus 2024
deze aanvraag als kennelijk ongegrond [2] afgewezen. Eiser dient Nederland binnen vier weken te verlaten.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister, mr. S.J. de Vries. Tevens was een tolk aanwezig.
1.2.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijde te schorsen teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken originele documenten over te leggen van zijn paspoort en het bevel tot oproep voor de militaire dienst. De rechtbank heeft eiser daartoe een termijn gegeven tot 24 september 2024. De minister heeft, wanneer de genoemde documenten worden overgelegd, vier weken de tijd gekregen voor nader onderzoek van de documenten door Bureau Documenten en het geven van een schriftelijke reactie.
1.3.
Op 23 september 2024 heeft eiser documenten overgelegd, waaronder een oproep voor militaire dienst, een akte van geboorte, een uittreksel van de akte van geboorte en een integrale kopie geboorteakte. Op 25 september 2024 heeft eiser de rechtbank bericht over het niet overlegd hebben van zijn originele paspoort.
1.4.
De minister heeft op 1 oktober 2024 een nader verweerschrift ingediend, waarin onder meer is aangegeven dat de minister geen nader onderzoek heeft laten verrichten door Bureau Documenten, omdat eiser nog steeds niet zijn originele paspoort heeft overgelegd.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 oktober 2024 voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Tevens was een tolk aanwezig. Na afloop is het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of de minister de asielaanvraag van eiser terecht en op goede gronden heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep van eiser is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij [naam] is, geboren op [geboortedatum] , met Algerijnse nationaliteit en dat hij tot de berber bevolkingsgroep behoort. Eiser heeft ook verklaard dat hij sinds 2019 een geheime relatie met [naam] heeft. In 2022 raakte de broer van [naam] op de hoogte van deze relatie waarna eiser is bedreigd. Eiser is, op het moment dat bekend is geworden dat hij een seksuele relatie met [naam] had, ontvoerd en mishandeld. Eiser moest vanwege verwondingen naar het ziekenhuis. Eiser heeft foto’s van zichzelf in een ziekenhuis overgelegd.
3.1.
De minister heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante asielmotieven onderscheiden:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. eisers problemen in Algerije vanwege zijn relatie met [naam] ;
3. een oproep voor de militaire dienstplicht.
Het bestreden besluit en het nader standpunt van de minister
4. Met het bestreden besluit (en het daarin ingelaste voornemen van 8 augustus 2024) heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
4.1.
De minister heeft de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar de door eiser gestelde identiteit ongeloofwaardig, omdat de verklaringen daarover niet zijn onderbouwd met objectieve documenten. Daarom heeft de minister vervolgens beoordeeld of dit asielmotief alsnog geloofwaardig is. Volgens de minister is dat niet het geval en krijgt eiser niet het voordeel van de twijfel, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder a, b, d en e, van de Vw. Daartoe is als volgt, kort samengevat en voor zover hier relevant, overwogen: Eiser heeft geen oprechte inspanningen geleverd om zijn aanvraag te staven. Eiser heeft onvoldoende identificerende documenten of indicatieve bewijsmiddelen, zonder een goede verklaring daarvoor, gegeven. Eiser heeft evenmin zo snel mogelijk een asielaanvraag ingediend toen dat mogelijk was. Eiser heeft ook geen asielaanvraag ingediend in Spanje, Frankrijk en België. Uit deze handelswijze volgt niet dat er sprake is van een prangende behoefte aan internationale bescherming. Dit doet volgens de minister afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde identiteit en de door hem gestelde problemen. Daarbij is overwogen dat eisers verdere relaas, zoals weergegeven onder de twee andere asielmotieven, niet geloofwaardig is geacht.
4.2.
De gestelde problemen in Algerije vanwege de relatie van eiser met [naam] zijn ongeloofwaardig geacht. De verklaringen zijn niet onderbouwd met objectieve documenten om dit asielmotief volledig te onderbouwen. Ook hier is door de minister beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Volgens de minister is dat niet het geval, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, d, en e, van de Vw. De verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel nu wisselende verklaringen zijn afgelegd over wanneer het incident zou hebben plaatsgevonden. De verklaringen over de invulling van de relatie stroken niet met elkaar en de minister acht het ongerijmd dat pas anderhalf jaar later mensen op zoek zouden zijn naar eiser. De overgelegde foto’s vormen volgens de minister geen onderbouwing van het asielrelaas. Eiser heeft ook niet zo snel mogelijk een asielaanvraag ingediend en zijn relaas kan in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd.
4.3.
De minister heeft de oproep voor de militaire dienstplicht ook ongeloofwaardig geacht. De verklaringen zijn niet onderbouwd met objectieve documenten om dit asielmotief volledig te onderbouwen. Ook hier is door de minister beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Volgens de minister is dat niet het geval, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder a, c, d, en e, Vw. Eiser heeft geen oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven met documenten zoals een oproep voor de militaire dienstplicht en dit wordt eiser aangerekend. Eisers verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel en eiser heeft niet zo snel mogelijk een asielaanvraag ingediend. Ook kan eisers relaas, volgens de minister, in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd. De door eiser overgelegde kopie oproep militaire dienst leidt niet tot een ander oordeel nu er geen origineel document is overgelegd en de identiteit van eiser ook niet wordt gevolgd, waardoor niet vast is komen te staan of de oproep aan eiser is gericht.
4.4.
Verder stelt de minister zich op het standpunt dat de geloofwaardigheid van eisers nationaliteit en herkomst niet tot de conclusie kan leiden dat eiser kan worden aangemerkt als vluchteling op grond van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De minister concludeert dat de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond is.
4.5.
Ter zitting van 10 september 2024 heeft de minister ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling van de relevante elementen de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw (in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd) laten vervallen.
4.6.
In het verweerschrift van 1 oktober 2024 is door de minister, kort samengevat, aangegeven dat de minister geen aanleiding heeft gezien voor het doen van onderzoek door Bureau Documenten, omdat volgens de minister op voorhand vaststaat dat een dergelijk onderzoek op basis van de door eiser overgelegde documenten het standpunt van de minister niet doet wijzigen. De minister stelt zich op het standpunt dat hoewel eiser ruimschoots de tijd en gelegenheid heeft gehad om zijn originele paspoort te overleggen, hij nog steeds geen origineel paspoort heeft overgelegd. Niet is gebleken dat eiser enige poging heeft ondernomen om zijn originele paspoort tijdig te overleggen. De enkele verklaring dat DHL dat het dit paspoort niet wil vervoeren, vindt de minister onvoldoende. Verder is het nog steeds onduidelijk wanneer het originele paspoort van eiser in het bezit van de minister zou kunnen worden gesteld. De minister handhaaft daarom zijn overweging dat eiser geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te staven, dat hij onvoldoende documenten heeft overgelegd en daarvoor geen goede verklaring dan wel verschoonbare reden heeft gegeven. Ook heeft eiser telkens wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het niet kunnen overleggen van zijn originele paspoort wat afbreuk doet aan de door hem gestelde identiteit. Aan de kopie van het paspoort kan de minister niet de door eiser gewenste waarde hechten, nu het geen origineel document betreft en een kopie niet op echtheid kan worden onderzocht. De wel overgelegde documenten zijn onvoldoende om eiser te volgen in de door hem gestelde identiteit, nu dit geen identificerende documenten zijn. Hieraan is toegevoegd dat de verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Omdat in beroep wel een originele oproep militaire dienst is ingebracht, werpt de minister eiser niet langer tegen dat hij geen oprechte inspanning heeft geleverd om dit asielmotief te staven. Daarmee vervalt de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder a, van de Vw. Maar nu de identiteit van eiser niet vast is komen te staan, ziet de minister geen reden om te concluderen dat de (originele) oproep voor militaire dienst betrekking heeft op eiser en blijft ook dit asielmotief ongeloofwaardig.
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eiser er enkel op heeft gewezen dat al wat in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. De minister is in het bestreden besluit al uitgebreid ingegaan op de zienswijze van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Het niet aanvragen van een asielaanvraag in Spanje, Frankrijk en België
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet zoeken van internationale bescherming in deze landen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers gestelde problemen. Eisers betoog dat hij dit niet heeft gedaan vanwege de invloed van de familie van [naam] met criminele organisaties in deze landen, is niet onderbouwd en daardoor niet aannemelijk. Eisers stelling dat Nederland altijd zijn doel is geweest, heeft de minister niet tot een ander oordeel hoeven leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Asielmotief 1: De identiteit van eiser
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat, anders dan eiser stelt, niet gebleken is dat eiser oprechte inspanningen heeft geleverd om zijn aanvraag te staven met een origineel paspoort. De minister stelt terecht dat eiser, ondanks (meerdere) toezeggingen daartoe, nog steeds geen origineel paspoort heeft ingebracht, ook niet nadat eiser hiertoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld. De minister heeft dit eiser mogen aanrekenen, temeer nu hij zelf al langere tijd heeft aangegeven dat hij een nieuw paspoort heeft dat hij met het specifieke doel voor gebruik in Europa had aangevraagd. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser telkens andere, wisselende en tegenstrijdige, verklaringen heeft gegeven voor het niet (kunnen) overleggen van zijn paspoort. Aanvankelijk verklaarde eiser dat hij zijn vader zou vragen om zijn paspoort naar Nederland te laten sturen [3] , terwijl hij in het nader gehoor heeft verklaard dat hij zijn vader vanwege ziekte hiermee niet heeft willen belasten [4] . In de zienswijze van 9 augustus 2024 is vermeld dat eiser zijn paspoort pas naar Europa wilde laten overkomen wanneer eiser duidelijkheid zou verkrijgen over zijn asielzaak. Eiser wilde niet dat zijn paspoort naar Nederland zou worden verzonden ,omdat er hij mogelijk zou worden overgedragen aan Spanje in de Dublin-procedure. De minister wijst er ook terecht op dat eiser in beroep weer een andere verklaring heeft gegeven voor het niet overleggen van zijn paspoort, te weten dat het niet verstuurd kan worden via DHL. Dat DHL eisers paspoort niet wil versturen, acht de rechtbank met de minister, mede gelet op het voorgaande, geen verschoonbare reden, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het versturen van het paspoort niet op andere manier plaats kan hebben, bijvoorbeeld door het benaderen van een ander bedrijf, de ambassade of in Algerije woonachtige familieleden. Dat eiser uit angst voor uitzetting naar Spanje zijn paspoort niet heeft ingebracht, heeft de minister ook als een niet verschoonbare reden mogen aanmerken. Bovendien is eiser al op 5 maart 2024 op de hoogte gebracht dat er geen overdracht aan Spanje zal plaatsvinden en dat eisers asielaanvraag in de nationale procedure wordt behandeld. De rechtbank is gelet op al het voorgaande met de minister van oordeel dat eiser voldoende tijd is gegund voor het overleggen van zijn originele paspoort en dat er geen sprake is van de door eiser gestelde overmacht of bewijsnood. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b en c, van de Vw. Verder heeft de minister over alle andere door eiser overgelegde documenten alsmede de kopie van het paspoort van eiser terecht gesteld dat deze niet kunnen dienen ter onderbouwing van de door eiser gestelde identiteit. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser niet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder a, van de Vw voldoet en eveneens op goede gronden, anders dan eiser op dit punt heeft aangevoerd, op dit onderdeel aan eiser niet het voordeel van de twijfel gegeven.
7.1.
Het arrest A,B en C [5] waarop eiser ter zitting een beroep heeft gedaan, biedt geen aanleiding voor een ander oordeel. Concreet houdt de samenwerkingsverplichting in dat, indien de door de verzoeker om internationale bescherming aangevoerde elementen om welke reden dan ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat in deze fase van de procedure actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen (feitelijke omstandigheden) te verzamelen die het verzoek kunnen onderbouwen. [6] De asielaanvraag van eiser is inhoudelijk beoordeeld, ondanks het ontbreken van een origineel paspoort. Eisers verklaringen zijn uitgebreid gewogen en beoordeeld, waarbij de minister van eiser heeft mogen verwachten dat hij duidelijk kan verklaren over zijn paspoort. De minister heeft eiser de gelegenheid geboden om het document in te dienen en was ook bereid om de door eiser overgelegde documenten aan een onderzoek te onderwerpen, maar heeft daarvan kunnen afzien, nu eiser, ondanks zijn toezeggingen en ondanks dat hij hiertoe in de gelegenheid is gesteld, nog steeds geen origineel paspoort heeft ingediend. Onder deze omstandigheden kan niet geconcludeerd worden dat de minister in strijd met de samenwerkingsplicht heeft gehandeld. De minister heeft ook deugdelijk gemotiveerd waarom er geen onderzoek is gedaan naar de wel door eiser overgelegde documenten. Eisers betoog dat de in die documenten vermelde gegevens authentiek zijn, kan immers niet tot een ander oordeel leiden, omdat de door eiser gestelde identiteit niet vast is komen te staan. Deze beroepsgronden slagen niet.
Asielmotief 2: Eisers problemen in Algerije vanwege zijn relatie met [naam]
8. Eiser betoogt dat ook dit asielmotief ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Hij stelt in dit verband dat hij niet goed is met data en dat dit ook blijkt uit Medifirst. De datum van het incident is de datum van de medische verklaring. Uit de vertaling van de medische verklaring volgt op of omstreeks 15 juni 2022. Eiser stelt ook dat de conclusie van de minister ten aanzien van dit asielmotief ten onrechte niet is gewijzigd, nu de minister eiser wel gelooft dat hij door derden is bedreigd. Dit is ten onrechte, nu aanvullende documenten zijn ingebracht. Eiser kan geen proces-verbaal van aangifte aanleveren omdat het gebruik daarvan in Algerije eerst ter beschikking wordt gesteld bij aanvang van een rechtszaak bij de rechtbank. Er is nog niet tot vervolging overgegaan. Er is dan ook sprake van overmacht. Eiser stelt dat [naam] de lieveling van haar vader was. Vanaf het moment dat de familie en dus ook de vader van Fatima erachter kwam dat zij was ontmaagd, werd het een kwestie van eerwraak en was de woede van de gehele familie gericht tegen eiser. Eiser stelt ook dat men al eerder dan anderhalf jaar later naar hem op zoek was en dat de conclusie van de minister hierover onjuist is. Eiser wijst hiertoe op bladzijde 27 en 28 van het nader gehoor. Eiser wijst ook op berichten die hij via Facebook heeft ontvangen van zijn zus. De minister heeft verder aan foto’s van eiser in het ziekenhuis ten onrechte niet de waarde daarvan onderkend nu ze een begin van bewijs vormen. Eiser stelt verder dat hij bedoelde te zeggen dat de mannen hem na de mishandeling en twee messteken voor dood hebben achtergelaten. Hij is slachtoffer van een zware mishandeling. De mannen die naar hem informeerden, komen toevallig langs en informeren naar hem terwijl het geen vrienden zijn.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit relevante element ongeloofwaardig is. De minister heeft daarbij mogen betrekken dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over wanneer het incident heeft plaatsgevonden. Zo verklaarde eiser meerdere keren dat de problemen vijf maanden voor zijn vertrek uit Algerije, zijnde eind december 2022 hebben plaatsgevonden. Eiser heeft echter ook verklaard dat hij een maand na de eerste waarschuwing is aangevallen, daarna anderhalve maand tot twee maanden in het ziekenhuis heeft gelegen, waarna hij na een maand Algerije heeft verlaten. De minister stelt terecht dat dit zou betekenen dat eiser tussen drieënhalf en vier maanden nadat de problemen waren begonnen, zou zijn vertrokken uit Algerije en dat dit niet overeenkomt met zijn verklaring dat hij vijf maanden nadat de problemen waren begonnen, was vertrokken. Zoals de minister terecht stelt, betreft dit een verschil van anderhalve maand tot twee maanden en heeft eiser derhalve geen consistente verklaringen afgelegd, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht nu dit de kern van zijn relaas betreft. De minister verwacht van eiser bovendien niet dat hij een exacte datum kan noemen, maar wel dat eiser bij benadering kan benoemen wanneer de gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dat heeft eiser echter nagelaten. Aan de medische verklaring en de foto in het ziekenhuis heeft de minister terecht niet de waarde toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien, nu hieruit het verband met dit asielmotief niet valt af te leiden.
8.2.
Verder heeft de minister eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen over de invulling van de relatie niet met elkaar stroken. Eiser heeft verklaard dat hij [naam] direct had gebeld nadat haar broer hem had bedreigd, waarna zij eiser had gerust gesteld door te zeggen dat haar broer niets zou doen [7] . Eiser heeft ook verklaard sinds 2020 op de hoogte te zijn van de positie van haar broer en dat hij gedurende de relatie ook altijd rekening heeft gehouden met de locatie van de broers van [naam] met als oogmerk om hen te vermijden. Eiser stelt met de dood te zijn bedreigd door een broer van [naam] en heeft in de correcties en aanvullingen aangegeven voorzichtig te zijn opdat hij de broers niet tegen zou komen. De minister heeft zich gelet daarop het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat een simpele geruststelling van [naam] voor eiser voldoende was om verder te gaan met de relatie in het openbaar zonder dat eiser bescherming heeft gezocht.
8.3.
De minister heeft eiser ook mogen tegenwerpen het ongerijmd te vinden dat men pas anderhalf jaar later naar eiser op zoek zou zijn. De minister stelt terecht dat niet gebleken is dat eiser vanwege de problemen met de familie van [naam] , werd gezocht. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor van 6 augustus 2024 enkel verklaard dat er een maand geleden mensen naar zijn huis zijn gekomen die naar hem op zoek waren en dat hij dit via zijn zus heeft vernomen. Eiser heeft verder niet eerder verklaard over eerdere of andere bezoeken. Zoals de minister terecht stelt blijkt hieruit ook niet dat het handlangers van de broer van [naam] zijn geweest. De personen die de zus van eiser hebben bezocht, gaven immers aan dat zij een vriend van eiser zijn en naar hem op zoek zijn [8] . De verwijzing naar de berichten van Facebook heeft de minister niet tot een ander oordeel hoeven leiden.
8.4.
De rechtbank stelt verder vast dat het niet overlegd hebben van een aangifte, niet aan eiser is tegengeworpen. De minister heeft hierover aangegeven dat enkel eisers verklaringen met betrekking tot de gestelde problemen ongeloofwaardig zijn bevonden en deze daarom niet verder zijn beoordeeld in het kader van vluchtelingenschap. Gelet op het voorgaande heeft de minister dat niet ten onrechte overwogen.
Asielmotief 3: Oproep militaire dienstplicht
9. Eiser voert aan dat aan de overgelegde kopie van de militaire oproeping, ten onrechte geen waarde is gehecht. Eiser heeft verder gewezen op zijn in deze procedure overgelegde originele oproep voor militaire dienstplicht en betoogt dat verweerder ten onrechte geen inhoudelijk standpunt heeft ingenomen over het betoog dat eiser de militaire dienstplicht niet wil vervullen en het daarmee gepaard gaande risicio van schending van artikel 3 van het EVRM [9] .
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat het ongeloofwaardig is dat eiser is opgeroepen. Omdat de identiteit van eiser niet vast is komen te staan, heeft de minister terecht geen reden gezien om te concluderen dat de, kopie dan wel originele, oproep voor militaire dienst betrekking heeft op eiser. Onderzoek hiernaar was dan ook niet geboden, omdat dit over de identiteit van eiser geen uitsluitsel had kunnen geven.

Voordeel van de twijfel

10. De rechtbank is voorts in navolging van de minister van oordeel dat in het geval van eiser geen reden is om hem het voordeel van de twijfel te gunnen. De rechtbank volgt de minister in zijn toelichting dat in eisers geval niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw. Hiertoe is van belang dat de minister, gelet op wat hiervoor is overwogen, de verklaringen van eiser over de relevante asielmotieven 1 (identiteit), 2 en 3 ongeloofwaardig heeft mogen vinden.

Afwijzing kennelijk ongegrond: niet direct melden

11. Eisers betoog dat de minister zijn asielaanvraag niet als kennelijk ongegrond had mogen afwijzen, slaagt evenmin. In eisers niet nader onderbouwde stelling dat hij niet eerder asiel heeft kunnen aanvragen vanwege opgelopen trauma door de hele situatie en dat hij het allemaal niet zo goed zou weten, heeft de minister geen verschoonbare reden hoeven zien voor het niet zo spoedig mogelijk melden.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft eiser een terugkeerbesluit kunnen opleggen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.
12..1. Eiser krijgt gelet op het voorgaande geen vergoeding van zijn proceskosten. Daarvoor is mede van betekenis dat de rechtbank het onderzoek op de zitting van 10 september 2024 enkel heeft geschorst om eiser, bij wijze van een zogenoemde burgerlus, in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde bewijsstukken te overleggen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Zie proces-verbaal van 19 december 2023, bld. 2.
4.Bld. 4, nader gehoor.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 2 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2406.
6.Zie de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2012, M. tegen Ierland, ECLI:EU:C:2012:744 en van 2 december 2014, A, B en C, ECLI:EU:C:2014:2406.
7.Zie bld. 21 van het nader gehoor.
8.Zie bld. 17 nader gehoor.
9.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens