ECLI:NL:RBDHA:2024:17561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
09/262854-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering door ambtenaar van de gemeente Rijswijk wegens onvoldoende bewijs

Op 28 oktober 2024 heeft de politierechter in de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een ambtenaar van de gemeente Rijswijk, die werd beschuldigd van verduistering. De verdachte, geboren in 1983, was in dienst van de gemeente en zou tussen 10 december 2012 en 21 december 2017 een bedrag van €21.303,55 hebben verduisterd door middel van fictieve retourtransacties. De zaak kwam aan het licht na interne controles en een aangifte van de gemeente in 2018. De verdachte werd op 10 april 2018 ontslagen, en het Openbaar Ministerie had de zaak in 2020 geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Echter, na een klachtprocedure bij het Gerechtshof Den Haag werd het onderzoek heropend.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2024 heeft de officier van justitie gepleit voor vrijspraak, en de verdachte heeft dit standpunt ondersteund. De politierechter heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, maar dat er onvoldoende bewijs was om de verduistering zonder gerede twijfel aan haar te koppelen. Er waren geen getuigen die de vermeende diefstal hadden waargenomen, en het onderzoek naar andere medewerkers was niet uitgevoerd. De politierechter concludeerde dat er gerede twijfel bestond over de rol van de verdachte en sprak haar vrij van het tenlastegelegde feit.

De benadeelde partij, de gemeente Rijswijk, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om beschuldigingen van verduistering door ambtenaren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 09/262854-20
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
Tegenspraak
De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 oktober 2024.
De officier van justitie mr. J.C.G. van der Wulp heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding tenlastegelegde. De verdachte heeft gesteld dat zij dient te worden vrijgesproken

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

zij in of omstreeks 10-12-2012 t/m 21-12-2017 te Rijswijk opzettelijk één of meerdere geldbedragen (met een totale waarde van €21.303,55), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Gemeente Rijswijk, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als ambtenaar van de gemeente Rijswijk, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

De beoordeling

inleiding
De voorliggende zaak heeft een bijzonder aanloop gehad. De Gemeente Rijswijk heeft naar aanleiding van het constateren van kleine kasverschillen bij transacties waar de verdachte bij was betrokken, intern onderzoek gedaan. Tevens heeft zij Hoffmann Recherchebureau ingeschakeld om onderzoek te laten doen. Naar aanleiding daarvan heeft de Gemeente op 6 maart 2018 aangifte gedaan van verduistering. De verdachte zou in een periode van 5 jaar fictieve retourtransacties (voornamelijk retouren van parkeervergunningen en andere producten waarvoor leges moeten worden betaald) hebben aangemaakt en zich de contante retourbetaling hebben toegeëigend tot een bedrag van ruim € 20.000.
De verdachte is vervolgens ontslagen door de Gemeente op 10 april 2018. Tot en met de Centrale Raad voor Beroep is dat ontslag in stand gebleven.
Naar aanleiding van het verhoor van de verdachte op 6 september 2018 is een aantal getuigen van de afdeling Burgerzaken gehoord. Op 4 november 2020 werd de zaak door het Openbaar Ministerie geseponeerd bij gebrek aan bewijs (sepot 02).
De Gemeente is vervolgens op 18 februari 2021 een klachtprocedure ex artikel 12 Wetboek Strafvordering begonnen bij het Gerechtshof Den Haag. Op 2 mei 2023 heeft het gerechtshof de klacht gegrond verklaard. Vervolgens heeft de politie nader onderzoek gedaan door middel van het horen van (andere) getuigen en zijn de rapporten van de Gemeente en Hoffmann Recherche in het strafdossier opgenomen. De Gemeente heeft zich in de voorliggende procedure als benadeelde partij gevoegd voor een bedrag van € 82.746,77 en proceskosten van € 2.007,50.
Het beschikbare bewijs
De in het dossier opgenomen stukken vallen uiteen in de aangifte, getuigenverklaringen en de betreffende (retour)bonnen waarover de verdachte is bevraagd, en naar aanleiding waarvan een aantal van de betreffende personen (bewoners die een parkeervergunning zouden hebben geretourneerd) zijn gebeld. De politie heeft geen andere onderzoek verricht, ook geen onderzoek naar de financiën van de verdachte.
Naar aanleiding van de resultaten van genoemd onderzoek kan de politierechter vaststellen dat bij de Gemeente in het tenlastegelegde tijdvak een groot aantal fictieve (retour)transacties is opgemaakt door middel van retourbonnen waarbij contant geld vanuit de kas van de Gemeente is gevloeid. Omdat tegenover alle uit de kas genomen bedragen een transactiebon stond, was de kas op zichzelf kloppend, behoudens de eerder genoemde kleine verschillen die de aanleiding waren voor het onderzoek. Aangezien de transacties fictief zijn geweest, maar de uit de kas gevloeide contanten niet, kan het naar oordeel van de politierechter niet anders zijn dat dat sprake is geweest van (een vorm van) diefstal of verduistering. De vraag die dan beantwoord moet worden, is of deze verduistering zonder gerede twijfel aan de verdachte kan worden gekoppeld.
Er zijn objectieve aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte in het dossier: (1) de betreffende transacties vonden nooit plaats als de verdachte met verlof was, (2) op de betreffende bonnen die door haar getekend waren, ontbrak een handtekening van de klant (voor ontvangst) terwijl dit naar zeggen van de Gemeente wel het protocol was, (3) sommige klanten die hun parkeervergunning zouden hebben geretourneerd verklaren dat zij dit niet hebben gedaan, terwijl door de verdachte getekende bonnen ter zake in de administratie zijn gevonden, en het corresponderende geld contant is uitgekeerd (4) de verdachte had in de tenlastegelegde periode toegang tot de kas, (5) ten opzichte van de andere medewerkers die transacties aanmaakten waren de saldi van de verdachte altijd sterk negatief op basis van contante uitbetalingen, terwijl bij de andere medewerkers steevast een (sterk) positief saldo resteerde in de meetperiodes (de tenlastegelegde jaren).
De politierechter let bij het wegen van genoemde aanwijzingen op de rest van het dossier. Daarin verklaren diverse getuigen dat de kas overdag vaak toegankelijk was voor meer personen en dat hij aan het einde van de dag de kluis geheel gesloten werd, dat medewerkers soms op elkaars account transacties invoereden (omdat de computer nu eenmaal daarop openstaat), dat een schriftelijk mandaat voor de uitgifte van contant geld uit de kas (wat volgens de Gemeente verplicht is) niet altijd werd afgewacht wanneer contanten nodig waren (voor kleine uitgaven, zoals een bloemetje), en dat het protocol van drie handtekeningen op iedere retourbetaling ook niet altijd strikt werd nageleefd door andere medewerkers (dan de verdachten).
Verder is het feit dat de verdachte transacties nooit plaats vonden tijdens het verlof van de verdachte niet concludent. Niet is duidelijk geworden of dit niet voor andere medewerkers ook gold, waarbij wordt opgemerkt dat er altijd ook anderen aan het werk waren als de verdachte aan het werk was.
Vast staat dat verder dat er geen getuige is die de vermeende wegnemingshandeling heeft waargenomen. Ook is niet duidelijk of hetzelfde onderzoek (natrekken van retourtransacties bij klanten) is verricht bij andere medewerkers met dezelfde bevoegdheden als de verdachte. Dit klemt temeer nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het iemand anders moet zijn geweest die de bedragen heeft weggenomen, waarbij dat kan zijn gebeurd door iemand die niet dezelfde bevoegdheden had als de verdachte, maar die wel toegang had tot het contante geld, te weten de baliemedewerkers. Niet is duidelijk of naar de baliemedewerkers onderzoek is gedaan.
Verder is gebleken dat de resultaten van het interne onderzoek van de Gemeente en van Hoffmann Recherche met alle (relevante) medewerkers zijn gedeeld in een vroeg stadium, in elk geval voordat de getuigen werden verhoord na het artikel 12-bevel van het gerechtshof. Naar oordeel van de politierechter kunnen die getuigen, gelet op hun positie ten opzichte van hun werkgever, na kennisneming van die resultaten niet meer als objectief worden beschouwd.
Tenslotte overweegt de politierechter dat geen onderzoek is gedaan naar de financiële situatie van de verdachte, zodat geen inzicht is gekregen in haar bestedingspatroon en wat daar uit zou kunnen worden afgeleid.
Conclusie ten aanzien van het bewijs
Samenvattend komt de politierechter tot de conclusie dat er weliswaar voldoende concrete aanwijzingen waren om de vervolging tegen de verdachte voort te zetten na het aanvankelijke sepot, en in dat kader aanvullend onderzoek te doen. Maar alles overziend blijft er gerede twijfel over met betrekking tot de rol van de verdachte in het geheel. Dat heeft tot gevolg dat de politierechter de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

De beslissing

De politierechter:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
de vordering van de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk is haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Burgers, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 28 oktober 2024.