ECLI:NL:RBDHA:2024:1754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en betwisting gronden ongewenstverklaring in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet, met als doel het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

Tijdens de zitting op 7 februari 2024 in Breda heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betwistte de gronden voor de bewaring en voerde aan dat deze feitelijk onjuist waren. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voldoende waren onderbouwd en dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser's argumenten werden niet gevolgd, en de rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

Eiser voerde verder aan dat zijn ongewenstverklaring uit 2006 omgezet moest worden in een inreisverbod en dat hij recht had op een verblijfsvergunning. De rechtbank stelde vast dat de ongewenstverklaring nog steeds van kracht was en dat eiser zich in een andere procedure tot verweerder moest wenden voor deze kwesties. Eiser stelde ook dat een lichter middel, zoals een meldplicht, voldoende zou zijn geweest, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom dit niet het geval was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de gronden feitelijk onjuist zijn. Voor zover de gronden wel feitelijk juist zijn, zijn zij niet redengevend voor een risico op onttrekking aan het toezicht.
4. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Eiser heeft niet toegelicht waarom de zware en lichte gronden volgens hem feitelijk onjuist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht. De gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Een risico op onttrekking aan het toezicht is daarmee gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Ongewenstverklaring
5. Eiser voert aan dat een aan hem in 2006 opgelegde ongewenstverklaring dient te worden omgezet in een inreisverbod, waarbij getoetst dient te worden aan het Unierechtelijke openbare ordecriterium. Eiser voert daarnaast aan dat sprake is van een schrijnend geval en dat daarom aan hem een verblijfsvergunning dient te worden gegeven.
6. Vastgesteld wordt dat eiser bij besluit van 23 november 2006 ongewenst is verklaard. In dit besluit is vermeld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en Nederland dient te verlaten. De ongewenstverklaring is nog steeds van kracht en kan als grondslag voor de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring dienen. Indien eiser meent dat de ongewenstverklaring moet worden omgezet in een inreisverbod, dient hij zich daarvoor in een andere procedure tot verweerder te wenden. Dit geldt eveneens voor de stelling van eiser dat aan hem een verblijfsrecht moet worden verleend.
Lichter middel
7. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Eiser wil en kan verblijven bij zijn partner in Amsterdam.
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Vooropgesteld wordt dat een risico op onttrekking wordt aangenomen. Verweerder heeft het aannemelijk kunnen achten dat eiser zijn terugkeer naar Marokko tracht te frustreren, door enkele dagen voorafgaand aan zijn vlucht naar Marokko een asielaanvraag in te dienen terwijl hij in de jaren hiervoor nimmer een asielwens kenbaar heeft gemaakt. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat de partner van eiser woont in een opvang voor mensen met een verstandelijke beperking en dat niet aannemelijk is dat eiser van de stichting toestemming krijgt om bij zijn partner te verblijven, nu eiser eerder pandverbod heeft gekregen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.