ECLI:NL:RBDHA:2024:17534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23_7716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de invorderingsrente die door de Belastingdienst was opgelegd. Dit bezwaar werd door de ontvanger van de Belastingdienst op 9 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 september 2024 is eiseres verschenen, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl de Belastingdienst vertegenwoordigd was door twee ambtenaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiseres op 30 december 2022 was ingediend, maar dat dit pas op 14 juni 2023 door de Belastingdienst was ontvangen. De termijn voor het indienen van het bezwaar eindigde op 3 januari 2023, waardoor het bezwaar te laat was. Eiseres stelde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de ontvanger het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast om tot haar oordeel te komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/7716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres invorderingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft het bezwaar daartegen bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2024.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder heeft op 26 oktober 2022 van eiseres een betaling van € 1.500 ontvangen.
2. Met dagtekening 21 november 2022 is aan eiseres een mededeling verrekening verstuurd. Daarop is opgenomen dat het bedrag van € 1.500 is verrekend met, onder meer, een bedrag van € 122 aan in rekening gebrachte invorderingsrente.
3. Eiseres heeft met dagtekening 30 december 2022 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente. Het bezwaarschrift is gericht aan verweerder (de ontvanger).
4. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 14 juni 2023 ontvangen. Bij het ontvangen bezwaarschrift zit een op 7 januari 2023 gedagtekende brief van eiseres waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Heden, bijgaand retour ontvangen (06-11-2023 [rechtbank: bedoeld zal worden 06-01-2023]) van de Post.NL (Mijns inziens mankeert er dus helemaal niets aan!)
Gepost: ’s avonds op na lichting ca. 18.00) 30-12-2022(...)
Mij is wel bekend; dat de postbus, waarin dit is gedeponeerd; daarna dus, is opgeblazen. Gesloopt door vandalen/ al dan niet door vuurwerk? Oid. Dat is mij verder onbekend. )
Ivm ontvankelijkheid.
Niet geheel ontoevallig; (mede om die reden; want het komt namelijk meer voor bij de jaarwisselingen; is er 31-12-2022 (zelfs 2x) kopie verstuurd, per e-mail (de volgende ochtend; op 31-12-2022, aan 2 ambtenaren belastingdienst, Kantoor Amsterdam; [namen van 2 inspecteurs]).”
5. Eén van de door eiseres in haar brief van 7 januari 2023 genoemde ambtenaren van belastingdienst, die hun taak verrichten als inspecteur, heeft bij e-mail van 19 januari 2023 bevestigd op 31 december 2022 een afschrift van het bezwaarschrift te hebben ontvangen. In die e-mail liet zij eiseres weten, voor zover hier van belang:
“Ook [de e-mail van 31 december 2022] neem ik ter kennisgeving aan. Zoals op het geschrift te zien is, is de brief terecht gericht aan de Ontvanger.
Ik kan daarin verder ook niets voor u betekenen, zodat mij een afschrift mailen geen opgevoerde waarde heeft.”
6. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Geschil
7. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
8. Eiseres stelt primair dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Subsidiair stelt zij dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Beoordeling van het geschil
10. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is bekendgemaakt. [1] Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door het bestuursorgaan is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door verweerder is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. [2] Is het bezwaarschrift bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediend, dan is dat bestuursorgaan gehouden het zo spoedig mogelijk door te zenden aan het bevoegde orgaan en is voor de ontvankelijkheid bepalend op welk moment het bij het onbevoegde orgaan is ingediend. [3] Is een bezwaarschrift te laat ingediend, dan moet het bestuursorgaan het niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift de belanghebbende niet is aan te rekenen. [4] In dat geval laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring achterwege wegens verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
11. De dagtekening van de mededeling verrekening is 21 november 2022, waarmee de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 3 januari 2023. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 14 juni 2023. Nu dat ruim meer is dan een week na de laatste dag van de termijn, is het bezwaarschrift te laat ontvangen. Dat eiseres op 31 december 2022 per mail afschrift van het bezwaarschrift heeft verstuurd aan de inspecteur, maakt dit niet anders. De doorzendplicht van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht geldt namelijk alleen als het bezwaarschrift is ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake, nu het bezwaarschrift is gericht aan verweerder en de inspecteur daarvan slechts een afschrift heeft ontvangen.
12. Uit de brief van 7 januari 2023 volgt dat eiseres het bezwaarschrift op 30 december 2022 na de laatste lichting op de bus heeft gedaan en dat zij kort daarop bekend raakte met de vernieling van betreffende brievenbus. Hoewel dat op haar weg lag, heeft zij toen niet het bezwaarschrift op een van de eerste drie dagen van januari 2023, nog binnen de termijn, opnieuw aan verweerder toegezonden.
Wel heeft zij in haar e-mail van 31 december 2022 kopie van het bezwaarschrift aan de inspecteur gezonden. In die e-mail heeft zij niets vermeld over een vernielde brievenbus of anderszins laten weten reden te hebben voor twijfel of het bezwaarschrift verweerder wel zou bereiken. De inspecteur had dan ook geen aanleiding te veronderstellen het bezwaarschrift anders dan ter kennisgeving te hebben ontvangen, en heeft dat met de e-mail van 19 januari 2023 met zoveel woorden aan eiseres laten weten. Hoewel dat op haar weg lag, heeft eiseres niet naar aanleiding van deze reactie van de inspecteur contact met verweerder gezocht.
Volgens de brief van 7 januari 2023 zou het bezwaarschrift op die dag opnieuw ter post zijn bezorgd. Hoe het kan zijn dat deze brief verweerder eerst op 14 juni 2023 heeft bereikt, is zonder verklaring gebleven. Het had op de weg van eiseres gelegen navraag te doen over het uitblijven van een ontvangstbevestiging, maar ook dat heeft zij niet gedaan.
Nu eiseres op drie momenten heeft nagelaten te doen wat op haar weg lag, is de termijnoverschrijding naar het oordeel van de rechtbank niet verschoonbaar.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 6:15, eerste en derde lid, van de Awb.
4.Artikel 6:11 van de Awb,