ECLI:NL:RBDHA:2024:17513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.15097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Syrische nationaliteit op grond van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 22 mei 2022 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij aanvoert dat hij Syrië heeft verlaten vanwege de onveilige situatie en de vrees voor militaire dienst. De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiser in de periode van 2010 tot september 2012 in het Syrische leger heeft gediend en betrokken was bij handelingen die als misdrijven tegen de menselijkheid kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt vast dat eiser, ondanks zijn beweringen dat hij niet verantwoordelijk is voor deze misdrijven, wel degelijk wist van de misdaden die door het Syrische regime werden gepleegd. De rechtbank oordeelt dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, wat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor bescherming als vluchteling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister om de asielaanvraag af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15097

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, [tolk] als tolk, en de gemachtigden van partijen.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1990. Op 22 mei 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Syrië heeft verlaten vanwege de algemene situatie in Syrië. Hij komt uit een gebied dat tegen het regime is. Ook is hij bang te worden opgeroepen voor militaire dienst.
3. Op 3 november 2023 is eiser gehoord over zijn asielrelaas. Op 31 januari 2024 is hij aanvullend gehoord om te kunnen beoordelen of artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag [1] op hem van toepassing is. Bij het bestreden besluit is eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. [2] Volgens verweerder vormt eiser een gevaar voor de openbare orde, omdat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
4. Verweerder wijst in het bestreden besluit op de verklaringen van eiser waaruit volgt dat hij van 2010 tot september 2012 in Syrië in militaire dienst heeft gezeten. Hij heeft gediend bij de
special forces. Eiser is getraind als sluipschutter. In mei 2011 en tussen juni en september 2011 heeft eiser deelgenomen aan huiszoekingen, waarbij hij op zoek moest naar verborgen wapens of terroristen. Eerst is eiser in mei 2011 met zijn eenheid ingezet in Baniyas. Daarna is eiser ingezet in Homs bij huiszoekingsoperaties waarbij ook de veiligheidsdiensten waren betrokken. Als een huis door het leger was veiliggesteld, traden de veiligheidsdiensten binnen en voerden zij een controle uit. In juni 2011 heeft eiser verlof gehad. Na zijn verlof is hij onder meer in Ar-Rastan ingezet bij huiszoekingen. In september 2011 is eiser gewond geraakt. Na een herstelperiode is hij in september 2012 afgezwaaid uit het leger.
5. In het bestreden besluit is opgenomen dat uit openbare bronnen volgt dat in Syrië vanaf maart 2011 een aanval op de burgerbevolking door de Syrische autoriteiten, het leger en de veiligheidsdiensten heeft plaatsgevonden. Tijdens de huiszoekingen in zowel Baniyas als Homs zijn honderden mensen gearresteerd. Gearresteerden zijn slachtoffer geworden van marteling, foltering en (zware) mishandeling. Door meerdere openbare bronnen is het geweld in Baniyas en Homs door het Syrische regime beschreven als misdaden tegen de menselijkheid.
6. Verweerder overweegt dat eiser in verband wordt gebracht met het faciliteren van wederrechtelijke arrestaties en detenties en marteling, foltering en (zware) mishandeling. Volgens verweerder heeft eiser door zijn handelen in wezenlijke mate bijgedragen aan deze misdrijven. Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Eiser wordt niet uitgezet naar Syrië, omdat hij daar in de huidige situatie een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarmee zou uitzetting in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. [3] Er is geen sprake van een duurzaam uitzetbeletsel. Daarvan is pas sprake als eiser zich meer dan tien jaar in Nederland bevindt en niet kan worden uitgezet op grond van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft aan eiser ook een besluit tot signalering opgelegd voor de duur van tien jaar.
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat hij zich niet zelf schuldig heeft gemaakt aan misdrijven tegen de menselijkheid. Eiser kon zich grotendeels onttrekken aan de huiszoekingen.. Het leger heeft niemand gearresteerd. Arrestaties werden verricht door de veiligheidsdiensten. Eiser is nooit getuige geweest van de door verweerder genoemde misdrijven tegen de burgerbevolking. Pas later is hij daarvan op de hoogte geraakt. Verder is hij onder dwang in militaire dienst gegaan. Weigeren om in dienst te gaan of weigeren om werkzaamheden uit te voeren zou hem of zijn familie het leven kunnen kosten.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is. Daarmee heeft verweerder terecht de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordelingskader

9. Artikel 29 lid 1 sub a van de Vw bepaalt dat een verblijfsvergunning kan worden verleend aan een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag bevat de volgende uitzondering:

De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat:

hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
9.1.
Uit artikel 3.105e van het Vb [4] volgt dat een asielaanvraag wordt afgewezen op grond van gevaar voor de openbare orde als ten aanzien van de vreemdeling ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. In paragraaf C2/7.10.2 van de Vc [5] is uitgewerkt hoe dit wordt beoordeeld:

Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).”
9.2.
Van
knowing participationis volgens het beleid van verweerder in ieder geval sprake als de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie waarvan de IND heeft aangetoond dat deze zich op systematische en/of op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1(F), of wanneer de vreemdeling deel heeft genomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het dergelijke misdrijven betrof.
9.3.
Van
personal participationis volgens het beleid van verweerder onder meer sprake als de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) heeft gefaciliteerd doordat het handelen en/of nalaten van de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het betreffende misdrijf. Daarvan kan worden gesproken als de bijdrage een effect heeft gehad op het begaan van het misdrijf en deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze had plaatsgevonden als niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of als de vreemdeling gebruik had gemaakt van de mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
Artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag en de militaire dienst van eiser
10. Niet in geschil is dat verweerder met zijn verwijzing naar openbare bronnen heeft onderbouwd dat het Syrische leger zich vanaf maart 2011 schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke arrestaties en detenties, marteling, foltering en (zware) mishandeling begaan in vredestijd, tijdens een wijdverbreide en systematische aanval op de burgerbevolking. Dit zijn misdrijven tegen de menselijkheid, zoals bedoeld in artikel 1(F) onder a van het Vluchtelingenverdrag en ernstige, niet-politieke misdrijven, zoals bedoeld in artikel 1(F) onder b van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast is niet in geschil is dat eiser heeft gediend in het Syrische leger van 2010 tot september 2012 en daarmee in een periode waarin bedoelde misdrijven zijn gepleegd.
Persoonlijke wetenschap van het plegen van 1(F)-misdrijven (knowing participation)
11. Verweerder stelt terecht dat eiser moet hebben geweten van de door de Syrische strijdkrachten begane misdrijven. Uit de in het bestreden besluit genoemde openbare bronnen volgt dat Baniyas in mei 2011 volledig van de buitenwereld was afgesloten door de Syrische strijdkrachten en dat demonstraties hardhandig de kop werden ingedrukt. In een periode van hoogstens twee weken zijn meer dan vierhonderd mensen gearresteerd en gedetineerd. Veel mensen zijn omgebracht. Eiser nam deel aan deze militaire operatie, in het bijzonder aan de huiszoekingen, waarbij hele wijken werden uitgekamd.
11.1.
Verweerder heeft verder terecht bij zijn beoordeling betrokken dat eiser een andere, ongeloofwaardige, voorstelling van zaken heeft willen schetsen tijdens de missies, door in strijd met wat uit openbare bronnen bekend is te verklaren dat er geen demonstraties waren in Baniyas en dat de bevolking juist blij was met de komst van de militairen. Eiser erkent daarnaast zelf dat hij gaandeweg wist van het misdadige karakter van de missies. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij gedurende zijn militaire dienst de handelwijze naar het volk toe heeft gezien. [6] Ook heeft eiser verklaard dat een officier, met wie hij bevriend was geraakt, hem vertelde dat ze werden voorgelogen. Die officier vertelde eiser dat het niet om terroristen ging, maar om demonstranten van wie de huizen werden doorzocht. [7] Verder verklaart eiser dat hij in ieder geval tijdens zijn verlof op de hoogte is geraakt van de misdrijven gepleegd door het regime. Eiser verklaart:
“Medio juni ging ik op verlof naar mijn ouders en op dat moment zag ik pas het nieuws en kreeg ik meer informatie over wat er gaande was in Syrië. Dus alles wat ik niet meekreeg toen ik in het leger zat. Ik heb ook vrienden ontmoet die mij informatie verschaften. En er is ook een vriend die gemarteld werd, en ik heb gezien hoe hij daar uit kwam, en alles bij elkaar bevestigde dit mijn overtuiging dat het regime niet deugde.” [8] Dit gegeven heeft hem er niet van weerhouden om zich na zijn verlof opnieuw aan te sluiten bij zijn eenheid, waarna hij wederom is ingezet bij huiszoekingen en andere acties in wijken van Homs en Rastan. Verweerder heeft dan ook terecht
knowing participationaangenomen.
Persoonlijke betrokkenheid bij 1(F)-misdrijven (personal participation)
12. Verweerder heeft, onder verwijzing naar eisers verklaringen, evenzeer terecht overwogen dat eiser de beschreven 1(F)-misdrijven van de Syrische strijdkrachten heeft gefaciliteerd. Met het binnentreden en het klaarmaken van huizen voor het binnentreden door de veiligheidsdienst heeft eiser een wezenlijke bijdrage geleverd aan deze misdrijven. Hij nam het risico dat daardoor mensen konden worden gearresteerd, gemarteld, gefolterd en (zwaar) mishandeld. Voor de beantwoording van de vraag of eiser in wezenlijke mate heeft bijgedragen, is niet bepalend welke positie eiser had, wat zijn bevoegdheden waren en of er anderen aanwezig waren voor dezelfde taken. Slechts relevant is of de bijdrage van eiser feitelijk effect heeft gehad op het begaan van die misdrijven en of deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden als niemand de rol van eiser had vervuld dan wel als eiser gebruik had gemaakt van mogelijkheden om die misdrijven te voorkomen. [9]
12.1.
Verweerder heeft eisers verklaringen dat hij zich (deels) aan zijn taken heeft kunnen onttrekken niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, nu dat - zoals verweerder gemotiveerd heeft overwogen - niet in overeenstemming is met eisers overige verklaringen over de gang van zaken tijdens de huiszoekingen. Ook heeft verweerder er in dit verband op kunnen wijzen dat eiser een onaannemelijk beeld heeft willen schetsen van de veiligheidssituatie in Baniyas en Homs.
Is er een reden om eiser niet verantwoordelijk te houden?
13. Verweerder heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat is gehandeld op grond van orders er niet toe leidt dat de dader daarmee wordt gevrijwaard van verantwoordelijkheid voor zijn daden. Dit is slechts anders als een ondergeschikte niet kon weten dat het bevel van zijn meerdere onrechtmatig was en het bevel ook niet evident in strijd was met het recht. [10] Nu eiser op de hoogte was, dan wel had moeten zijn geweest, van het misdadige karakter van het optreden van de Syrische strijdkrachten tegen de burgerbevolking, doet genoemde uitzondering zich niet voor. Van eiser mocht dan ook worden verlangd dat hij zich aan zijn betrokkenheid bij het optreden tegen de burgerbevolking zou onttrekken.
13.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij zich niet kon onttrekken. Hierin is eiser niet geslaagd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser in juni 2011 een week verlof heeft gehad en dat hij ervoor had kunnen kiezen na zijn verlof niet terug te keren naar zijn eenheid. Eiser heeft zijn stelling dat hij zich vanwege het risico van represailles voor hem en zijn familie niet heeft kunnen onttrekken niet persoonlijk en concreet onderbouwd. De algemene vrees voor represailles is niet voldoende om eiser te vrijwaren van zijn verantwoordelijkheid. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Tussenconclusie
14. Dit leidt tot de tussenconclusie dat verweerder terecht artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing heeft geacht. Daarmee heeft verweerder terecht de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw.
Besluit tot signalering
15. Met betrekking tot het besluit tot signalering voor de duur van tien jaar, stelt eiser zich op het standpunt dat dit besluit niet terecht is genomen. Eiser verwijst daarbij slechts naar zijn standpunt dat verweerder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag onterecht heeft toegepast. Zoals hiervoor overwogen, komt de rechtbank tot een andere conclusie. Daarmee slaagt deze beroepsgrond van eiser niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2024 door mr. J.F.I. Sinack, voorzitter, en mr. K.M. de Jager en mr. A.J. de Danschutter, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Verslag nader gehoor, p. 11.
7.Verslag aanvullend gehoor 1F, p. 13.
8.Verslag nader gehoor, p. 9.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2851.
10.Dit volgt uit artikel 33 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof.