ECLI:NL:RBDHA:2024:1750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met betrekking tot overdracht aan Spanje en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan de eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet en was noodzakelijk omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht aan Spanje onder de Dublinverordening. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, was op 6 februari 2024 aan Spanje overgedragen. Tijdens de zitting op 7 februari 2024 in Breda heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris ook vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser. De rechtbank oordeelt dat de gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, wat betekent dat de maatregel gerechtvaardigd is. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, en dat hij ziek is en niet de benodigde behandeling kan krijgen in Spanje. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser zijn bezwaren tegen de overdracht aan Spanje eerder had kunnen indienen bij de voorzieningenrechter, die zijn verzoek om een voorlopige voorziening op 5 februari 2024 had afgewezen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3030

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser is op 6 februari 2024 overgedragen aan Spanje.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H. Akenborgh, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht. De gronden kunnen de maatregel dan ook dragen. Hieruit volgt een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel en uitzetting naar Spanje
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Eiser is ziek en kan de door hem benodigde behandeling niet krijgen in Spanje. Eiser verbleef in het asielzoekerscentrum in Ter Apel en hij is niet ondergedoken. Verweerder heeft de situatie van eiser onvoldoende meegewogen.
5. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verder heeft eiser in het verleden niet meegewerkt aan de overdracht naar Spanje, waardoor twee eerdere overdrachten zijn geannuleerd. Eiser heeft eerder ook een meldplicht gehad, maar dit heeft niet geleid tot zijn vertrek. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om nu wederom een meldplicht op te leggen.
6. De rechtbank merkt voorts op dat eiser zijn bezwaren tegen de overdracht aan Spanje kenbaar heeft kunnen maken in de procedure bij de voorzieningenrechter ter voorkoming van de overdracht. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 5 februari 2024 eisers verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [4]
Ambtshalve toets
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zaaknummer NL24.4022.