ECLI:NL:RBDHA:2024:17465
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen opnieuw in rekening brengen griffierecht door afsplitsing in procedure tot ontbinding geregistreerd partnerschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verzet tegen het opnieuw in rekening brengen van griffierecht. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Jonkman, had eerder op 26 september 2024 een verweerschrift ingediend in het kader van een procedure tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap. Dit verweerschrift bevatte tevens zelfstandige verzoeken op basis van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank splitste deze zelfstandige verzoeken af en registreerde ze onder een nieuw kenmerk, waarna op 28 september 2024 griffierecht van € 320,- in rekening werd gebracht. De verzoeker heeft verzet aangetekend tegen deze tweede griffierechtheffing, stellende dat de afsplitsing ten onrechte had plaatsgevonden zonder voorafgaand overleg met zijn advocaat.
De rechtbank overwoog dat de afsplitsing van de verzoeken niet in strijd was met het Procesreglement Overige Boek 1-zaken, maar dat de relevante procesreglementen voor scheiding en gezag van toepassing waren. Deze reglementen vereisen geen voorafgaand overleg bij afsplitsing. De rechtbank concludeerde dat de afsplitsing en de tweede heffing van griffierecht niet onredelijk waren, maar erkende dat de verzoeker recht had op het lagere griffierecht tarief voor onvermogenden, aangezien hij procedeerde op basis van gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond voor het griffierecht voor onvermogenden en droeg de griffier op om het teveel in rekening gebrachte griffierecht te crediteren, terwijl het verzet voor het overige ongegrond werd verklaard.