ECLI:NL:RBDHA:2024:17463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de ophouding van een vreemdeling op basis van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen zijn ophouding beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.W.F. Noot, heeft beroep aangetekend tegen de rechtmatigheid van zijn ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De zitting vond plaats op 15 oktober 2024, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister van Asiel en Migratie was vertegenwoordigd door mr. F.S. Schoot.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld. Eiser stelde dat de ophouding niet geldig was ondertekend, maar de rechtbank concludeerde dat de ondertekening wel degelijk geldig was. Daarnaast voerde eiser aan dat er stukken ontbraken uit zijn strafrechtelijke voortraject, wat de controle op de rechtmatigheid van de ophouding bemoeilijkte. De rechtbank oordeelde echter dat het dossier wel degelijk de benodigde stukken bevatte en dat eiser aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie was opgehouden.

Eiser betwistte ook dat het onbekend was wanneer de ophouding was geëindigd, maar de rechtbank stelde vast dat hij op 4 oktober 2024 om 14:42 uur was heengezonden, wat bevestigde dat de ophouding niet langer dan zes uur had geduurd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de ophouding rechtmatig was. De minister was niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de ophouding van eiser onrechtmatig was. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De ophouding van eiser was rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de ophouding geldig ondertekend?4. Eiser voert aan dat de minister de ophouding niet geldig heeft ondertekend. De rechtbank stelt vast dat de ophouding wel een geldige ondertekening bevat. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreken er stukken uit het voortraject?5. Eiser voert aan dat er ten onrechte stukken ontbreken uit het strafrechtelijke voortraject van eiser. Hierdoor valt niet te controleren of de ophouding rechtmatig is, of deze ook aansluitend was op de beëindiging van de strafrechtelijke vrijheidsontneming en of de staandehouding niet een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding was die wel kan en moet worden getoetst.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het dossier wel stukken van het strafrechtelijke voortraject bevat. Uit het dossier blijkt dat eiser aansluitend op zijn strafrechtelijk detentie op 4 oktober 2024 om 08:00 uur is overgenomen en opgehouden.
Is het onbekend wanneer de ophouding van eiser is geëindigd?6. Eiser voert aan dat ten onrechte niet is neergelegd in het proces-verbaal wanneer de ophouding is beëindigd. Nu dit niet verifieerbaar is, moet het er voor worden gehouden dat deze dan ook langer heeft geduurd dan wettelijk is toegestaan.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het klopt dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 4 oktober 2024 niet blijkt hoe laat de ophouding van eiser is beëindigd. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de ophouding van eiser langer heeft geduurd dan wettelijk is toegestaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 oktober 2024 blijkt namelijk dat eiser op 4 oktober 2024 om 14:42 uur is heengezonden. Nu uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 4 oktober 2024 volgt dat eiser om 10:12 uur op de plaats voor verhoor is aangekomen en de ophouding is geëindigd met de heenzending van eiser om 14:42 uur, staat vast dat eiser niet langer dan zes uur is opgehouden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ophouding van eiser rechtmatig was. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.