ECLI:NL:RBDHA:2024:17463
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de ophouding van een vreemdeling op basis van de Vreemdelingenwet 2000
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen zijn ophouding beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.W.F. Noot, heeft beroep aangetekend tegen de rechtmatigheid van zijn ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De zitting vond plaats op 15 oktober 2024, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister van Asiel en Migratie was vertegenwoordigd door mr. F.S. Schoot.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld. Eiser stelde dat de ophouding niet geldig was ondertekend, maar de rechtbank concludeerde dat de ondertekening wel degelijk geldig was. Daarnaast voerde eiser aan dat er stukken ontbraken uit zijn strafrechtelijke voortraject, wat de controle op de rechtmatigheid van de ophouding bemoeilijkte. De rechtbank oordeelde echter dat het dossier wel degelijk de benodigde stukken bevatte en dat eiser aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie was opgehouden.
Eiser betwistte ook dat het onbekend was wanneer de ophouding was geëindigd, maar de rechtbank stelde vast dat hij op 4 oktober 2024 om 14:42 uur was heengezonden, wat bevestigde dat de ophouding niet langer dan zes uur had geduurd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de ophouding rechtmatig was. De minister was niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.