ECLI:NL:RBDHA:2024:17434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
24_1376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering woningonttrekkingsvergunning op basis van Huisvestingswet en belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024, wordt het beroep van The Red Carpet Gym B.V. tegen de weigering van een woningonttrekkingsvergunning beoordeeld. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 15 juni 2023, en het bezwaar hiertegen werd op 9 januari 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 17 september 2024 behandeld, waarbij zowel de eisers als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eisers, die het pand aan [adres 1] in [plaatsnaam] huren, wilden het pand ombouwen tot een hostel. De gemeente weigerde de vergunning, omdat het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad zwaarder woog dan de voorgestelde wijziging. De rechtbank oordeelt dat de gemeente terecht de vergunning heeft geweigerd, omdat het pand in het verleden als woning is gebruikt en er geen onttrekking kan plaatsvinden zonder vergunning. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een aanvraag voor short stay, maar dat de gemeente de aanvraag wel aan haar beleid hierover heeft getoetst.

De rechtbank concludeert dat de weigering van de vergunning niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de omstandigheden van de andere locaties niet vergelijkbaar zijn met die van het pand van eisers. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet hoefde te overwegen of een gedeeltelijke onttrekking mogelijk was, en dat de weigering van de vergunning niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en zij krijgen geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

The Red Carpet Gym B.V. en [eiser] , uit [plaatsnaam] , eisers

(gemachtigde: mr. J.E. van der Holst),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 januari 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. [eiser] heeft als huurder van het pand aan de [adres 1] in [plaatsnaam] verzocht om een woningonttrekkingsvergunning voor het pand. Eisers zijn voornemens om het pand zo aan te passen dat daarin een hostel kan worden gerealiseerd. Er is al een omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft de vergunning geweigerd, omdat het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het belang van de door eisers voorgestelde wijziging.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers stellen voorop dat zij al sinds 2018 aan een plan voor het pand werken. Mede omdat de afdeling Monumentenzorg & Welstand van de gemeente Den Haag erg te spreken was over de wijze waarop de herontwikkeling van het pand zou plaatsvinden, viel het besluit tot weigering van de onttrekkingsvergunning rauw op hun dak. In het pand heeft al zeker 20 jaar niemand gewoond. Vermoedelijk hebben zeven personen zich ingeschreven op het adres met het oog op het verkrijgen van een parkeervergunning. Er kan ook niet zonder meer een woonbestemming aan het pand worden gegeven. Er zijn namelijk helemaal geen voorzieningen aanwezig, zoals (fiets)parkeerruimte. De indeling en ligging van het pand verhinderen dat er gewoond kan worden. Er is daarom geen sprake van woningonttrekking. Eisers en de eigenaar van het pand zijn ook niet bereid de investeringen te doen die nodig zijn om er woningbouw te realiseren, aangezien dat tot onevenredig hoge kosten kan leiden. Verweerder had de genoemde omstandigheden tezamen moeten meenemen in de belangenafweging. Ook is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Aan de overzijde van de onderhavige locatie, [adres 2] , is in 2018 wel een onttrekkingsvergunning verleend. Daarnaast is in 2023 ook een onttrekkingsvergunning verleend voor de locatie [adres 3] . In het besluit ter verlening van de vergunning voor deze laatste locatie staat expliciet aangegeven dat is meegenomen dat dat pand in zeer slechte staat verkeerde en dat de laatste inschrijvingen uit de Basisregistratie Personen (BRP) discutabel zijn gezien de staat van het pand. Verweerder had op dezelfde wijze naar [adres 1] moeten kijken. Dat de onttrekkingsvergunningen voor deze panden die in 2018 en 2023 zijn verleend niet het gehele pand omvatten, maar slechts een deel, doet er niet aan af dat er woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken. In dit geval had ook moeten worden gekeken of voor een deel van het pand een onttrekkingsvergunning kan worden verleend. Verder heeft verweerder gesteld dat de schaarste naar woonruimte zou zijn toegenomen, maar is hij niet ingegaan op het standpunt van eisers dat het aantal woningen ten opzichte van 2018 flink is toegenomen. De weigering van de vergunning is ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De weigering van de vergunning is niet geschikt om het beoogde doel te bereiken. Hierdoor zal de locatie leeg blijven staan, wat niet ten goede komt aan de leefbaarheid. De weigering is ook niet noodzakelijk. Verweerder heeft, ondanks dat hiertoe een handreiking is gedaan, niet overwogen of er een alternatieve mogelijkheid was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat op grond van het bestemmingsplan wonen in het pand is toegestaan en dat het pand ook voor wonen is gebruikt. De woning behoort dan ook tot de woonruimtevoorraad. Een onttrekkingsvergunning is daarom vereist.
6. De rechtbank vindt dat verweerder de vergunning mocht weigeren. Hoewel geen sprake is van een aanvraag voor short stay, heeft verweerder, vanwege de gevraagde logiesfunctie, de aanvraag wel getoetst aan zijn beleid over short stay. Eén van de voorwaarden voor onttrekking van woonruimte voor logies ten behoeve van short stay is dat de woonruimte na oplevering nooit voor bewoning in gebruik is genomen en beschikbaar is geweest als woning. Het pand voldoet niet aan deze voorwaarde. Het pand is immers wel bewoond geweest. Dat het pand op dit moment niet geschikt is voor bewoning en dat er mogelijk niemand bereid is om het pand te renoveren voor gebruik als woning, doet er niet aan af dat het pand wel weer geschikt kan worden gemaakt voor permanente bewoning. Gelet op de grote woningschaarste mocht verweerder het belang van behoud van de woonruimtevoorraad zwaarder laten wegen dan het belang van eisers.
7. De weigering van de vergunning is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Er is namelijk geen sprake van gelijke gevallen. In het geval van de [adres 3] is aannemelijk geacht dat de woning ongeveer 25 jaar niet was bewoond. Dat is anders dan in de onderhavige situatie. Uit de BRP kan namelijk worden afgeleid dat er zeven personen voor een periode langer dan vier maanden hebben gewoond op het adres. Dat deze personen zich alleen hadden ingeschreven op het adres om een parkeervergunning te verkrijgen, maar niet op het adres woonden, is niet onderbouwd. De verklaringen van de eigenaar van het pand en van een ondernemer schuin tegenover de woning dat deze personen niet in het pand zouden hebben gewoond, zijn daarvoor onvoldoende. Ten aanzien van de [adres 2] geldt daarnaast dat er in 2018 minder schaarste was dan in 2023. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het aantal huishoudens sterker is toegenomen dan het aantal woningen. Voorts was in beide gevallen sprake van een onttrekkingsvergunning voor een gedeelte van het pand, terwijl de aanvraag van eisers betrekking heeft op het hele pand.
8. De rechtbank vindt dat verweerder niet hoefde te kijken of voor een deel van de onderhavige locatie een onttrekkingsvergunning mogelijk is. Verweerder heeft terecht de aanvraag beoordeeld zoals die is ingediend. Wel is in de bezwaarfase een verzoek om gedeeltelijke onttrekking aan de vakafdeling doorgegeven. Ter zitting is besproken dat eiser eventueel een nieuwe aanvraag voor een gedeeltelijke onttrekking zou kunnen indienen en dat die dan ook als zodanig zal worden beoordeeld.
9. Er is geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder stelt terecht dat het eisen van een woningonttrekkingsvergunning en het weigeren ervan op de gronden vermeld in de Huisvestingsverordening noodzakelijk en geschikt is om de schaarste aan woonruimte niet onnodig te laten toenemen. [1] Verweerder mag zich op het standpunt stellen dat het feit dat de woning reeds aan de woningvoorraad is onttrokken door deze te gebruiken als opslag of dat sprake is van achterstallig onderhoud, niet rechtvaardigt dat om die reden een onttrekkingsvergunning wordt afgegeven. Anders zou iemand immers gemakkelijk een situatie kunnen laten ontstaan waardoor de Huisvestingswet kan worden omzeild. Het wel verlenen van een onttrekkingsvergunning voor het pand zou ook een ongewenste precedentwerking hebben.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten
.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
[…].
Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (ten tijde van belang)
Artikel 5:1
1.Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
[…].
Artikel 5:2
De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning:
anders dan voor bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot (permanente) bewoning worden onttrokken;
[…].
Artikel 5:5
1.Een vergunning als bedoeld in artikel 5:1 kan worden geweigerd als:
a. naar het oordeel van burgemeester en wethouders het belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het belang van de door aanvrager voorgestelde wijziging;
[…].

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3424.