ECLI:NL:RBDHA:2024:17429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/670485 / JE RK 24-1418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

Op 3 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], die sinds 2022 in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 10 oktober 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg eveneens verlengd tot dezelfde datum. De beslissing is genomen op basis van de zorgelijke situatie van de ouders, die door persoonlijke problematiek niet in staat zijn om aan de opvoedbehoefte van [de minderjarige] te voldoen. De moeder verleent geen toestemming voor belangrijke gezagsbeslissingen, wat leidt tot problemen in het dagelijks leven van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds bedreigd wordt en dat het noodzakelijk is om de hulpverlening vanuit Youz voort te zetten. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er op korte termijn duidelijkheid moet komen over het gezag van de ouders, en dat er een verzoek tot onderzoek naar gezagsbeëindiging is ingediend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/670485 / JE RK 24-1418
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de pleegvader] en [de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de oma],
hierna te noemen: de oma,
wonende in [woonplaats 3] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 augustus 2024.
  • het rapport van de Raad als bedoeld in artikel 1:265j lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) van 4 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de pleegvader;
  • de oma.
De moeder en de pleegmoeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de pleegmoeder wel juist zijn opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 oktober 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 10 oktober 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 april 2024 de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 10 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De gecertificeerde instelling heeft zorgen over [de minderjarige] geuit. Sinds 2022 verblijft [de minderjarige] bij de pleegouders, waar [de minderjarige] het naar haar zin heeft. In het weekend verblijft [de minderjarige] bij de oma. Er is een goede samenwerking tussen de pleegouders en de oma. [de minderjarige] en de pleegouders ontvangen sinds een aantal maanden hulpverlening vanuit Youz. De gecertificeerde instelling acht het noodzakelijk dat deze hulpverlening de komende periode wordt voortgezet. De afgelopen periode is ingezet op het contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder. Dit is echter niet van de grond gekomen. De moeder blijft uit contact met hulpverlening waardoor er geen zicht is op de situatie. Doordat de moeder kampt met haar eigen problematiek kan zij niet goed aansluiten bij de opvoedbehoefte van [de minderjarige] . Ook lukt het de vader niet om de zorg- en opvoedtaken van [de minderjarige] op zich te nemen. Er is daarnaast ook nauwelijks contact tussen de vader en [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling vindt thuisplaatsing van [de minderjarige] dan ook niet wenselijk. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven een verzoek tot onderzoek naar gezagsbeëindiging van het gezag van zowel de vader als van de moeder te hebben ingediend. Zij zal de Raad nogmaals verzoeken hiermee voortvarend aan de slag te gaan. Daarbij speelt mee dat de moeder geen toestemming verleent voor een aantal gezagbeslissingen, zoals de aanvragen voor een paspoort en pinpas, hetgeen [de minderjarige] hindert in haar dagelijks leven en haar ontwikkeling. Doordat het onderzoek de komende periode zal worden gestart verzoekt de gecertificeerde instelling om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek. De vader geeft aan dat hij [de minderjarige] mist en veel verdriet heeft van de situatie, waarin hij vanwege zijn eigen problematiek, niet datgene voor [de minderjarige] kan betekenen wat hij zou willen. Hij ziet graag dat het contact met [de minderjarige] wordt hersteld, maar begrijpt dat dit op haar tempo dient te gebeuren.
4.2.
De oma geeft aan dat zij veel houdt van zowel haar dochter (de moeder) als [de minderjarige] en dat zij het beste wil voor beiden. Dit maakt haar positie bij tijden moeilijk. De oma verklaart dat zij dankbaar is voor de zorg die het pleeggezin [de minderjarige] biedt.
4.3.
Door de pleegvader is ingestemd met het verzochte. De pleegvader benadrukt dat het pleeggezin [de minderjarige] graag een fijne plek biedt om te kunnen opgroeien. De pleegvader gunt [de minderjarige] dat zij kan opgroeien bij de vader of de moeder, maar weet dat dit niet mogelijk is door de problematiek van de vader en de moeder. Daarnaast benadrukt hij dat [de minderjarige] last heeft van de houding van de moeder doordat zij geen toestemming verleent voor verschillende zaken.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat [de minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] verblijft doordeweeks bij de pleegouders en in het weekend bij de oma. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed binnen het pleeggezin en vindt het daar fijn. De kinderrechter complimenteert de pleegouders en de oma voor de goede samenwerking. Dit is niet alleen prettig, maar ook zeer belangrijk voor [de minderjarige] . De afgelopen periode is gestart met hulpverlening vanuit Youz. Dit dient de komende periode te worden gecontinueerd. Thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader of de moeder is niet in haar belang. [de minderjarige] heeft al geruime tijd niet of nauwelijks contact met beide ouders. Door de persoonlijke problematiek van zowel de vader als de moeder zijn ze onvoldoende in staat om aan de opvoedbehoefte van [de minderjarige] te voldoen. Ook is het zorgelijk dat de vader en de moeder niet bereid of in staat zijn om de juiste hulpverlening voor hun problematiek volgen. Het is belangrijk dat er de komende periode duidelijkheid komt over het gezag van de vader en de moeder. Daarbij komt dat [de minderjarige] op dit moment veel problemen ervaart met name door het uitblijven van toestemming van de moeder voor verschillende gezagsbeslissingen die in haar belang zijn. Als gevolg hiervan kan [de minderjarige] geen paspoort of pinpas aanvragen, waardoor het haar onder andere moeilijk wordt gemaakt om een bijbaantje aan te nemen. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat op korte termijn gestart wordt met het onderzoek naar gezagsbeëindiging. Gelet op het voornoemde, oordeelt de kinderrechter dat een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn.
5.3.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor dezelfde duur noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 10 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 10 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024 door mr. drs. W.G. de Boer, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 22 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.