In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 3 juli 2024, waarin het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting. Eiser had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder NL24.27134, waarover in een aparte uitspraak wordt beslist.
De rechtbank onderzoekt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die was ingetrokken met terugwerkende kracht per 28 oktober 2019. Eiser had tot 14 februari 2020 de tijd om een bezwaarschrift in te dienen, maar diende dit pas op 27 oktober 2023 in, met een verzoek om verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De minister achtte deze reden niet verschoonbaar en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen op 4 juli 2024 beroep ingesteld, maar herhaalde enkel de eerder aangevoerde gronden zonder nieuwe argumenten aan te voeren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de minister in het bestreden besluit adequaat op de gronden van eiser is ingegaan. De intrekking van de verblijfsvergunning blijft derhalve in stand, en eiser krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier, en is openbaar uitgesproken.